PLANTKUNDE SAMENVATTING SEMESTER 1
H1 : INLEIDING
De plant VS andere levende organisme
1) Assimilatie : planten = heterotroof (fotosynthese), fungi/dieren = autotroof
2) Groei : onderdelen van plant liggen niet vast bij zaad = open groeisysteem
3) Celbouw : vacuole + celwand bestaande uit cellulose
4) Ontwikkeling : levenscyclus met ontw. fasen => gestuurd door uitw. Omstandigheden
5) Voortplanting : kunnen geslachtelijk en ongeslachtelijk
6) Aanpassingsvermogen : kunnen niet verplaatsen => door evolutie en adaptatie
Diversiteit binnen de planten
=> een Classificatie op basis van synapomorfie :
Homologe structuren Zelfde oorsprong, zelfde functie
Primitieve en afgeleide kenmerken Lang geleden kenmerken nu nog zichtbaar
Anatomische, morfologische en De bouw, het uiterlijk, chemisch gezien
fysiologische kenmerken => belangrijk voor families
Aminozuursequenties Graad van overeenkomst
Nucleotidensequenties Onderzoek van ribosomaal RNA en
mitochondriaal DNA (chloroplasten ook
werken, maar evolueert trager, dus niet
goed zichtbaar
* de Hiërarchie : Rijk, fylum, klasse, orde, familie, genus, soort , auteur, volksnaam
** een soort : onderling nakomelingen produceren, hebben voldoende gelijke DNA-
sequenties
=> ontstaan door Ruimtelijke scheiding (mutatie, selectie…) of een abnormale
kruising
RESULTAAT = 400 families bloemplanten, 82% v/d biomassa, hoogste aantal soorten in
de tropen
=> hoe ? : mid-domain effect, hogere beschikbare hvlheid water en energie, meer
landopp, stabiel en voorspelbaar klimaat, biotische interacties + regel van Rapoport :
verspreidingsgebied is recht evenredig met de breedtegraad
MONOCOTYL DICOTYL
Bloemdelen zijn veelvouden van 3 Bloemdelen zijn 4/5
Stijfmeel heeft 1 opening Stuifmeel heet 3/4 openingen
Blad is parallel nervig Blad heeft willekeurige nerven
Putjes kris kras 1 wortel
Planten in ons ecosysteem
=> zorgen voor daling en stijging van CO2 waarde gedurende het jaar
Bedreigd ?! => habitatfragmentatie, overexploitatie, invasieve soorten, vervuiling,
klimaat…
,H2 : DE PLANTENCEL
= een nucleus + cytoplasma (zonder organellen = cytosol), alle levende dingen =
protoplasma, lucht gevulde ruimten = apoplast, rond iedere cel een celwand
Plastiden
=> omgeven door dubbel membraam, eigen DNA, eigen ribosomen = semi-autonome
organellen, zorgen voor fotosynthese
=> kunnen stromules vormen voor communicatie met kern/organellen + uitwisseling
genetisch mat.
=> ontstaan uit proplastiden, kunnen zichzelf verdubbelen, 2 groepen : pigment/geen
pigment
1) CHLOROPLASTEN (pigment bevattend)
=> licht is basisvoorwaarde (anders etioplasten = wit/geelachtig, geen chlorofyl)
=> de membranen :
1) buitenste membraam => pore, eiwitten transport
2) thylacoïde membraamstructuur => vormt in de stroma primaire
thylacoïden
=> secundiare thylacoïden/grana = de schijfjes
=> in kruin van boom dikkere grana (schaduwbladeren)
=> 4 eiwitcomplexen
=> lichtreacties in 2 fotosystemen : PS I en PS II
=> cytochroom (verbinding 2 fotosystemen)
=> ATP-asen (ATP productie)
=> chlorofyl a, chlorofyl b, carotenoïden en xanthofyllen = fotosynthetisch
pigment
=> elk typisch absorptiecentrum, elke plant verschillende soorten chlorofyl
=> chlorofyl reflecteert groen licht (bladeren groen)
=> absorptie rood licht (verandert samenstelling licht onder vegetatie)
2) CHROMOPLASTEN (pigment bevattend)
= plastiden met hoge concentraties carotenoïden, zorgen voor kleur in de plantenwereld
=> kunnen direct ontstaan uit proplastiden of chloroplasten bij rijping vrucht
=> pigment is membraangebonden (zonder grana), druppels (plastoglobuli),
kristallen
, 3) AMYLOPLASTEN EN LEUCOPLASTEN (geen pigment bevattend)
Leucoplasten = gevuld met ongekleurde substanties, komen voor in specifieke
secretorische cellen, kunnen vb. oliën produceren
Amyloplasten = plastiden vol zetmeel + kleurloos, typerend voor voorraadweefsel
(knollen, …)
Vacuole
Neemt 80-90% van het celvolume in, wordt gescheiden van de rest door de tonoplast
(membraan)
=> tonoplast = semipermeabel => vacuole = actieve osmotische waarde (water via
aquaporines)
FUNCTIES
1) Stockage : suikers, ionen, aminozuren, pigmenten, … vb. in zaden reserve-eiwitten in
vacuole
2) Afbraak en recyclage : breken versleten celstructuren af => verbindingen in
celmetabolisme
3) pH en ionische homeostasis : opslag ionen en protonen => kunnen uitpompen en pH
regelen
4) Verdediging : stockeren van toxische secundaire metabolieten => bitter =
onaantrekkelijk voor herbivoren
5) Fytotoxische componenten : toxische componenten worden geneutraliseerd
6) Pigmentatie
De Celwand
= stevig en stijf, zorgt voor gasuitwisseling, lichtreflecties, watertransport en bewapening
tegen uitdroging + herbivoren (zie pg 73 figuren)
= een dynamisch gegeven , gemaakt door de protoplast
= sturen de ontwikkeling, signaalfunctie + communicatie tussen wanden en kernen
OPBOUW
1) Polymeren van suikers : glucaan, xylaan, xyloglucaan
2) Cellulose : onder de vorm van microfibrillen = meerdere cellulosestrengen via H-
bruggen tussen OH-groepen aan elkaar => synthese gebeurt in plasmamembranen =>
(1>4)B-D-glucaan
3) Callose : (1>3)B-D-glucaan => wondweefsel
4) Hemicellulose : een vertakte structuur (1>4)B-D-glucose
=> primaire celwand : xyloglucaan en glucuronoarabinoxylaan
=> secundaire celwand : xylaan en glucomannaan = minder pectine en
xyloglucaan