BOEK VAN DIE CURSUS????
Les 2 (11/10/’21)
WN 1 Migratie- economisch perspectief
Economische theorieën over migratie en migratiebeslissingen
Migratie: motieven, determinanten Een push-pull raamwerk
Verschillende factoren die meespelen
Push = zet aan tot immigratie, weg gaan
Pull = mensen trekken naar een land
Economische modellen: waslijst…
Smith (1776): levensstandaard
Ravenstein (1885)? “laws of migration
”J. Hicks (1932): verschillen in reële lonen & frictie
G. Zipf (1946): graviteitsmodellen
L. Sjaastad (1962): migratie als investering
o Mensen beslissen om te migreren, dingen die hen tegen houden (investeringen):
transport, integreren kost jaren… houden rekening met baten van de toekomst
J. Harris & M. Todaro (1970): stedelijke migratie (ontwikkelingslanden)
J. Mincer (1978): migratie in gezinscontext
O. Stark & Levhari (1982): diversificatie van gezinsinkomensportefeuille
O. Stark & Yitzhaki (1984): relatieve deprivatie
G. Borjas (1987, 1991): (zelf)selectie
…
T. Bauer, G. Epstein, Gang (2007): externaliteiten, kudde effecten, netwerken,…
1
,Enkele modellen van hierboven concreter uitgewerkt:
Veralgemeend graviteitsmodel (Zipf)
ln ¿ ¿
Wet van Newton (analogie)
Migratie van i naar j <- potentialen, kosten
o Welvarendheid als indicator, mensenrechten,… i van een land vergelijken met de
aantrekkingskracht van een land, de twee potentialen niet helemaal recht evenredig
met aantrekkingskracht maar zet dat tot een bepaalde macht alfa en bèta
Parameters op basis van waargenomen migratiestromen, potentialen (bevolking,
levensstandaard,…) en kosten (afstand, taal, …)
Voorspelling van toekomstige potentialen en kosten
Schatten van toekomstige migratiestromen
Over verschillende streken een hele set data waarmee je kan econometrie doen en die parameters
schatten en zo model gebruiken voor voorspellingen. OBV model berekening doen, als potentialen
veranderen (wat er is aan aantrekkingskracht) die maken dat ge migratiestromen kunt berekenen in
de toekomst.
Migratie als investering (Sjaastad): Kosten-batenevaluatie
I en J duiden op land van vertrek en land van aankomst. Die vergelijking maken ze
P = kans op migratie
( )
t =T
L jt −L¿
L = verwachte levensstandaard Pij=F ∑ t
−C ij
t =0 ( 1+ d )
C = kost van migratie
d = discontovoet
T = tijdhorizon
2
,Soort evaluatie van kosten van evaluatie en stroom die verwacht wordt.
Horizontale as: verloop van inkomen over de tijd, tot einde vd loopbaan. Verondersteld een
gemiddelde batenverwachting en dan de kost van migratie is een negatieve kost, vandaar onder de
lijn. Belangrijk de maat van verdisconteren: baten die je op korte termijn belangrijk vindt dat de
baten in de lange toekomst. Die bate lijn dalen omdat die baten in de verre toekomst minder
interessant zijn.
Voorspellingen
Hoe groter het verschil in verwachte levensstandaard op de plaats van bestemming met de
verwachte levensstandaard op de plaats van herkomst, hoe groter de kans op migratie.
Hoe groter de kost van migratie van oorsprong naar bestemming (reiskosten,
aanpassingskosten, taalbarrières, wettelijke barrières, netwerken, enz.), hoe kleiner de kans
op migratie.
o Netwerken kunnen deze kosten sterk naar beneden halen.
Hoe meer tijd men heeft om zijn investering te recupereren (of hoe jonger men migreert),
hoe groter de kans op migratie
o Hoe groter die tijdshorizon, hoe groter de kans op migratie, logische verklaring
waarom het voornamelijk jonge mensen zijn.
Hoe lager de discontofactor (hoe dieper men in de toekomst kijkt), hoe groter de kans op
migratie (“delay of gratification”) [Hoe kleiner de risicoaversie, hoe groter de kans op
migratie]
o Ook kijken naar nazaat bijvoorbeeld, kijken naar succes van hun kinderen, hen een
betere toekomst willen geven in de verre toekomst.
o Typisch mensen met gezin hebben lage discontovoeten op lange termijn gaan kijken
(zelf)Selectie (Borjas, 1987, 1991)
Sommige landen trekken – bij gelijkblijvend immigratiebeleid - hoogopgeleiden aan; andere
landen vooral laagopgeleiden. Wat verklaart deze zelfselectie?
o Bv VS: typisch hooggeschoolden aantrekken, relatief tov totale migratie
o Andere landen trekken vooral laagopgeleide aan
o Hoe verklaren? Zie hieronder:
Het Borjas-Roy model voorspelt dat de relatieve opbrengsten van skills (vaardigheden,
opleiding, ervaring, talenten) in het land van bestemming in vergelijking met het land van
oorsprong bepalend is voor de dominante skill-compositie van immigranten
o Relatieve vergoeding van skills, als daar grote verschillen zijn trek je hoge opgeleiden
aan.
o Als de relatieve verloning van skills, looncompressie, Als er minder grote verschil zijn
in de lonen in verhouding met de graad van vaardigheden of skills trek je meer
typisch laaggeschoolden aan
Zelf selectie van migratiestromen
Dollars Dollars
Bestemming
Herkomst
Herkomst
Blijven 3
Migreren Migreren Blijven
s Skills s Skills
, selectie
Daling in het inkomensniveau in het land van bestemming: minder migranten maar ongewijzigde
selectie
Dollars Dollars
U.S. Herkomst
U.S.
Herkomst
sP Skills sN sN Skills
(a) Positieve selectie (b) Negatieve selectie
US lijn: groot verschil tussen vergoeding van verdiensten met lage en hoge skills, veel steilere lijn. Veel
groter verschil bij het hebben van skills. Bij schaarse skills dan krijg je hogere verloning ipv niet echt
specialistische skills.
a) Positieve zelfselectie van hooggeschoolden die vertrekken en gaan
a. Als laaggeschoolde ga je niet naar US want daar ben je dan erg arm
b) Als je grote variatie hebt naar diensten naar uw skills daar skills veer meer skills in termen
van money. Herkomst lijn heel stijl, vergoeding van skills heel stijl.
A is voordelig om te migreren als hooggeschoolden en b is voordeliger om in land van herkomst
te blijven. Voor B is het interessanter om te vertrekken naar EU bijvoorbeeld, job hebben is
positief en er is sociale zekerheid.
Enkele economische modellen over migratiebeslissingen
Economische benadering: onderwerp (Chang) of methode (Rodrik)?
Migratie is complex (push-pull) maar acties resultaat van twee filters: mogelijkheden
(structure) en voorkeuren (agency) (Jon Elster)
Een waaier aan economische modellen. [Waarvoor? Sleutelvariabelen? Onderlinge relaties
(hypothesen, model)? Wat, indien? Empirische verificatie? Bruikbaarheid (binnen grenzen)
van het model?]
Gravity models (migratiestromen, model, toetsen, voorspellingen)
Human capital (kosten-baten determinanten, leeftijd, verdisconteren, onzekerheid,…)
Selectie (relatieve returns skills, beleid)
EXAMEN BV: ‘Wat wordt bedoeld met het Gravitatie model van Zipf?’
4