VERKLARINGSMODELLEN 1
Contextueel denken = vanuit 4 dimensies kijken (NAGY)
dimensie 1: feiten = opsomming van de verschillende levensdomeinen
dimensie 2: psychologie = de binnenkant van de mens
dimensie 3: interactie = kijken wat er tussen mensen gebeurt
dimensie 4: relationele ethiek = kijken naar de balans tussen mensen, evenwicht
Gelaagd kijken = kijken naar de 4 dimensies samen
DIMENSIE 1: DE OBJECTIVEERBARE FEITEN / FEITEN
zwart/wit
objectiveerbaar
geen beleving, interpretaties, veronderstellingen, hypothesen, waardering of afkeuring
1.1 Opsomming
1. Biologisch en medisch kader van een 2. Financieel / materieel kader
persoon, zijn gezin, zijn familie - (gezins)inkomen en schulden
- geslacht, leeftijd - onderwijs
- geboortes, dood - arbeid en tewerkstelling
- zwangerschap - armoede
- lichamelijke ziekten, erfelijke ziekten - huisvesting
- fysisch gestel - mobiliteitsmogelijkheden
- huidige lichamelijke toestand
- invloed van de geneeskunde
*diagnose/psychopathologie is geen feit, wel een
veronderstelling
3. Wettelijk / juridisch kader 4. Economisch / ecologisch kader
- kinderen - hoog/laagconjunctuur
- veroordelingen = verandering van het groeipercentage van de economie
- nationaliteit - socio-economische status
- getrouwd / wettelijk samen- wonend / weduwe - milieu omstandigheden
- alleenstaande - natuurrampen
5. Sociologisch / cultureel kader 6. Historisch kader
- relatie- en samenlevingsvormen - feiten, gebeurtenissen die voortvloeien uit vroegere,
- klasse huidige en toekomstige toestanden van de samenleving, ras
- gender en nationaliteit
- wat speelt er momenteel in de cultuur en *geen privé-gebeurtenissen uit het verleden
maatschappij
(wat wordt er geduld, geuit, …)
postmoderne tijd, post-Dutroux-tijdperk
7. Religieus / spiritueel kader
- geloofsovertuigingen
- levensfilosofie
- godsdienst
1
, VERKLARINGSMODELLEN 1
1.2 Vorige generaties
Feiten en gebeurtenissen in het leven van (groot)ouders hebben invloed op leven van hun
nakomelingen
bv: een grootvader die in de oorlog ‘fout’ was, ernstige ziekte of vroegtijdig overlijden van één van de
voorouders...
1.3 Onrecht in feiten
Onrecht = feiten die je overkomen, die je niet zelf kiest
1. Verdelend onrecht / toedelend onrecht: 2. Vergeldend onrecht
- niemand heeft direct schuld of is - onrecht en leed dat mensen elkaar bewust
verantwoordelijk / onbewust aandoen
- overkomt de mens, consequenties voor - er is iemand verantwoordelijk
zijn leven en volgende generaties
bv. ziekte, overlijden, werkloosheid, opgroeien bv. misbruik, mishandeling, verwaarlozing
in oorlog, moeten vluchten
Feiten zijn vaak een uitgangspunt voor ons handelen / voor anderen het uitgangspunt om ons te
benaderen, te gebruiken of te negeren. Verdelend onrecht kan makkelijk leiden tot vergeldend
onrecht
1.4 Genogram ( SYMBOLEN PAGINA 17 - 19 STUDEREN!!! )
= manier om alle feiten te verzamelen op een overzichtelijke manier
- stamboom, schematisch overzicht van verwantschappen, feitelijke samenstelling van een gezin
en ruimere familie van herkomst over meerdere generaties
- geeft existentiële feiten weer: breuken, veranderingen of gebeurtenissen in de familie, over
generaties heen (bv. familieruzies, erfeniskwesties, verlies, …), mentale en fysieke ziekten, zoals
depressie, bipolaire stoornis, kanker en andere genetische ziekten
Spelregels:
- 3 generaties gebruiken
- mannen staan links, vrouwen rechts
- kinderen worden gerangschikt van oud naar jong
- nieuwe partnerrelaties: aparte lijnen
- centrale persoon/cliënt: aanduiden met omranding
- samenwonende mensen: cirkel met streepjes rond tekenen
*zie extra doc voor symbolen genogram
2
, VERKLARINGSMODELLEN 1
DIMENSIE 2: PSYCHOLOGIE
De tweede dimensie gaat over het subjectieve, intrapsychische, psychodynamische innerlijk van het
individu. De manier waarop het individu feiten waarneemt, ervaart, aanvoelt, beleeft, interpreteert,
kadert in zijn belevingswereld
staat stil bij de binnenkant van de cliënt, wat er zich in de mens afspeelt = niet waarneembaar
Theorieën zijn belangrijk om kennis te hebben in deze benaderingen. Het zijn aanknopingspunten voor
het verklaren van gedrag en relaties
1. Psychodynamische theorie en therapie (Freud, Jung, Winnicot, Lacan…)
- veel van het psychische leven is onbewust
- ervaringen uit kindertijd + aanleg vormen de volwassene
- symptomen en gedragingen hebben verschillende doelen en worden bepaald door
complexe en vaak onbewuste krachten
- de overdracht van cliënt en tegenoverdracht van de begeleider heeft waardevolle inzichten
over wat in de cliënt omgaat
- lichaam en geest hangen samen
2. Humanistische theorie en therapie (Maslow, Rogers…)
- mensen hebben verschillende behoeften en plaatsen deze in een ordening
- begeleider begeleidt zijn cliënten best met empathie, onvoorwaardelijkheid, respect…
- weerstand van de cliënt is een belangrijk aandachtspunt in de begeleidingen
- je kan leren van je bewust te zijn van wat er hier en nu met je gevoelens, gedachten en
gedrag gebeurt
3. Cognitieve leertheorie en gedragstherapie (Pavlov, Thorndike & Skinner…)
- persoonlijkheid wordt gezien als een gelijkstelling van gedrag dat je stelt
- gedachten, herinneringen, kennis, problemen oplossen… ontwikkelt zich bij iedereen
anders (= proces in de hersenen)
- gedrag kan veranderen
- irrationele gedachten kunnen leiden tot disfunctioneel gedrag
4. Algemene ontwikkelingspsychologie ( lees cursus p 20,21)
- Gehechtheid (Bowbly)
· mens heeft een aangeboren verlangen en behoefte zich te hechten
· levensnoodzakelijke behoefte
· hechting kan veilig of onveilig verlopen
- Objectrelatietheorie (Fairbairn)
· individuele ontwikkeling van personen wordt mee gevormd door de verschillende
relaties
- Ontwikkelingsfasen/taken (Erikson, Piaget…)
· het ontwikkelen van mensen verloopt in fasen
· bij elke fase hoort een ‘taak’ die je moet volbrengen
3