Beroepsontwikkeling
Diversiteit aan achtergronden, tot stand komen van ergotherapie
Oorlogen
- Veel gewonden veel personen nodig die de gekwetste mensen terug op de been krijgen
(arbeidstherapie)
- Actieve levensstijl wordt steeds belangrijker voor de gezondheid
Pioniers
- In de psychiatrie werden er al verschillende therapieën en hulpmiddelen gebruikt, voordat
ergotherapie bestond.
Doordat Ergotherapie nog niet zo lang bestaat, gebeuren er nog verschillende verschuivingen. Visies
veranderen, werkplekken veranderen, werkvormen veranderen…
- Socio-economische verschuivingen
- Maatschappelijke veranderingen
Verenigde staten: in 1910 werd er al arbeid/activiteit aangeboden aan bepaalde patiënten
Europa: pas na de tweede wereldoorlog kwam Ergotherapie in opmars
1965: 1ste ergotherapeuten afgestudeerd in België
Paradigma’s: afspraken die aanvaard worden (paradigmashiften)
- Gebaseerd op dagelijks handelen, (kerndomein)
- Persoonsgericht,
- Gebaseerd op de context,
- Gebaseerd op bewijs, (Evidence Based Practice, bewijs dat dit de beste manier is)
- Gebaseerd op technologie,
- Op gemeenschappen gericht (community based werken)
Visie op gezondheid
Intramurale setting: een veilige plaats (kan gemanipuleerd worden zoals de therapeut het wil)
Tijd om veerkracht te vergroten, daarna terug in de context gezet.
Door cliënt in de context te plaatsen, toetsen we af of de cliënt iets is met hetgeen waar we aan
gewerkt hebben?
,Medisch model: Als iemand iets niet meer kan, moet dit opgelost worden, mensen ‘repareren’, terug
naar een 10 brengen.
MAAR: Niet iedereen moet een 10 scoren, we moeten de vraag van de cliënt respecteren
Als ergotherapeut gaan we net in de gemeenschap werken. Werken met de persoon in de context.
De context kan meevolgen in het traject, is mee betrokken doordat deze kan zien hoe men met de
persoon werkt steeds vaker buiten de intramurale setting werken
Vb.: Iemand met een NAH gaat wekelijks naar de bakker, na een bepaalde periode kan de bakker
zeer goed omgaan met iemand met een NAH.
Definiëren van wat is gezond en wat niet? Biopsychosociale visie
complex samenspel van medische, psychische en sociologische factoren die we niet kunnen
loskoppelen van elkaar. Cliënt geeft aan welke doelen belangrijk zijn, en hoe zwaar deze doorwegen.
MEDISCH MODEL SOCIALE MODEL
Oorzaak is een individuele stoornis Oorzaak ligt in de omgeving
Biologisch Oplossingen liggen in de verandering van de
Functieverlies omgeving (architecturaal én mentaal)
Verwijst naar ziek zijn
Handicap of functioneringsproblemen:
o Hinder bij het uitvoeren van de rol die men verwacht, of die hij van zichzelf verwacht
o De maatschappij door haar structuur bepaalt wanneer er sprake is van een handicap
o Men kan niet objectief beoordelen welke handicap erger is
Ziek
o Ook ziek zijn kent een lichamelijke, psychische en sociale component
o WHO: “gezond zijn = een toestand van volledig lichamelijk en psychisch
welbevinden”
Aandacht voor de kwetsbare positie van personen binnen de samenleving (kwetsbaar door
afhankelijkheid, probleem ligt bij het misbruik van anderen, niet bij de kwetsbaarheid)
Volwaardige burgers (burgerschapsmodel)
Inclusie en participatie
Mensen accepteren het sociaal model niet
Mensen met een handicap worden gezien als mensen met een stoornis, gekenmerkt door
speciale noden
ICF
= classificatiemodel dat ons helpt om de biopsychosociale visie te bewaken
Methodisch handelen; kennismaking inventarisatie doelbepaling (cliënt!) en plan van aanpak
evaluatie en nazorg
Perspectief van de mens als organisme, het menselijk handelen en participatie
, Gezondheidstoestand
Functioneren
Contextuele factoren
Doel van classificatie:
1) Ordening van begrippen en termen volgens een hiërarchische structuur
2) Komen tot een gemeenschappelijke taal (communicatie uitwisselen, vergelijken van
gegevens)
3) Bijdrage beleid, kwaliteit van zorg evaluatie
Functies (b-code) en anatomische eigenschappen (s-code)
Mentale functies Anatomische eigenschappen van zenuwstelsel
Sensorische functies en pijn Anatomische eigenschappen van oog, oor en
verwante structuren
Stem en spraak Anatomische eigenschappen van structuren
betrokken bij stem en spraak
Functies van hart en bloedvatenstelsel, Anatomische eigenschappen van hart en
hematologische systeem, afweersysteem en bloedvatenstelsel, afweersysteem en
ademhalingsstelsel ademhalingsstelsel
Functies van spijsverteringsstelsel, metabool Anatomische eigenschappen van
stelstel en hormoonstelsel spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en
hormoonstelsel
Functies van beweging-systeem en beweging Anatomische eigenschappen van structuren
verwante functies verwant aan beweging
Functies van huis en verwante structuren Anatomische eigenschappen van huid en
verwante structuren
Activiteiten en participatie (d-code)
- Leren en toepassen van kennis
- Algemene taken en eisen
- Communicatie
- Mobiliteit
- Zelfverzorging
- Huishouden
- Tussenmenselijke interacties en relaties
- Belangrijke levensgebieden
, - Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven
Externe factoren (e-code)
- Producten en technologie
- Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin
- Ondersteuning en relaties
- Attitudes
- Diensten, systemen en beleid
Persoonlijke factoren
Geen oplijsting, kan gaan over: geslacht, leeftijd, ras, leefgewoonten, gewoontes, opleiding, beroep…
Alfanumeriek systeem
b) functies
s) anatomische eigenschappen
d) activiteiten en participatie
e) externe factoren
alle componenten van de ICF hebben één of meer typeringen (= cijfers na de punt). De 1 e typering
wijst op de ernst van het probleem (bij activiteiten en participatie wijzen de 1 e naar uitvoering en de
2e naar vermogen)
0 = geen stoornis, 1 = lichte stoornis, 2 = matige stoornis, 3 = ernstige stoornis, 4 = volledige stoornis,
8 = niet gespecificeerd en 9 = niet van toepassing
Taak van de ergo
Competentie = de bekwaamheid om kennis, houding en vaardigheden te integreren tot adequate
beroepshandelingen in uiteenlopende beroepssituaties attitude moet erin zitten, kennis en
vaardigheden moet je je eigen maken
Competentieprofiel: CanMeds model: