Kinder- en jeugdpsychiatrie
Inhoud van deze cursus:
• Lesnotities
• Ppt
• Teksten toledo
Examenvorm
• Samen met volwassenpsychiatrie → mondeling examen 15/20 punten
o 3 open vragen
• Kinderpsychiatrie → schriftelijk 5/20 punten
o 10-tal MCQ
o Ook vragen uit die klinieken want klinieken bevatten nog wel wat theorie.
Voorbeeldvraag:
Ella is 16 jaar. Ze heeft regelmatig periodes waarin ze zich erg ongelukkig voelt, ondanks het feit dat
daar niet echt een aanleiding toe is. Niets kan haar dan nog boeien, ze voelt zich dan nutteloos en
hopeloos. In zo’n periode zocht ze op internet een EMO-dating site. Ze correspondeert nu met een
jongen die zelf erg negatief in het leven staat en al herhaaldelijk overwoog om suïcide te plegen. Ze
leeft erg met hem mee en voelt haar depressie nu nog dieper aan.
Dit is een voorbeeld van:
1. Een gen-omgevingsinteractie
2. Een passieve gen-omgevingscorrelatie
3. Een evocatieve gen-omgevingscorrelatie
4. Een actieve gen-omgevingscorrelatie
Tip: vragen komen heel vaak terug (er was een pool van 100 vragen voor enkele jaren die altijd
opnieuw gesteld werden)! Maar ze hebben sinds 2021-2022 wel enkele nieuwe vragen gesteld (50
vragen behouden, 50 nieuwe vragen) → dus het is mogelijk dat er nieuwe vragen gesteld worden,
maar nog steeds is wikimedica een goede voorverbeiding!
Tip: leer goed de kaders per leeftijdsgroep over de normale ontwikkeling!
Tip: leer goed de klinieken!
1
,Les 1: General Principles
Danckaerts
Inleiding
Development – ontwikkeling
• Normale ontwikkeling = behalen van fysieke, cognitieve, linguistische en socio-emotionele
mijlpalen op specifieke leeftijden.
• Grootste fout in opvoeding: te veel verwachten van kinderen op bepaalde leeftijden →
belangrijk om te weten wat dan wel gepast is op die leeftijd.
• Ontwikkelingskaarten
o Kind niet overschatten (door ouders)
o Weten wanneer het niet op juiste tempo gaat (door zorgkundigen)
o Weten hoeveel het kind verandert: op enkele maanden kan er enorm veel
veranderen → heel snelle ontwikkeling.
▪ Heel forse hersenontwikkeling eerste levensjaren
▪ Daarom belang dat die eerste levensjaren zo goed verlopen
▪ Sommige hersendelen ontwikkelen niet als de omgeving niet stimulerend is.
Nature – nurture
Waarom doet een kind nu een bepaald probleem (vb depressie, anorexia nervosa)
1. Nature: genetische voorbeschiktheid
o Deze bepaalt heel wat kenmerken
o Wat we wel accepteren: iemand is beter gemaakt om te sporten dan iemand anders
o Wat we moeilijk accepteren: eigenschappen zijn ook genetisch voorbeschikt, maar
dit is wel zo!
2. Nuture: wat je meemaakt in het leven
Hoe gaan we dit testen? Tweeling en adoptiestudies
• Dizygote tweelingen ±50% identiek
Monozygote tweelingen 100% identiek
• Gezien dat deze in ± eenzelfde gezin opgroeien → weinig verschil in nuture bij een dizygote
tweeling en monozygote tweeling.
o Wat is de kans dat de mono dit ontwikkeld tov de di
o Hoe groter dit verschil tussen mono en di → erfelijkheid is groot
• Je kan ook kijken naar identieke tweelingen die apart opgevoed worden.
o Cave: toevalsfactor
➔ We beginnen niet als onbeschreven blad, we hebben een genetische startpositie
Voorbeeld: The Jim twins:
• Gescheiden opgevoed vanaf 4w, op 39j ontdekt dat ze tweeling waren.
• Hun levens waren tot dan toe enorm gelijk!
o Zelfde naam voor hond, zelfde interesses in lagere school, zelfde naam vrouw, beide
gescheiden, beide security agent / sheriff, zelfde naam zoon, zelfde sigaretten roken,
zelfde auto besturen,…
o Is dit genetisch? Genen bepalen niet welke naam je je zoon geeft. Genen bepalen wel
je persoonlijkheid waardoor je gelijke keuzes in het leven kan maken.
2
,1 Nature
Klassieke genetica:
• Chromosomale afwijkingen
• Single gene: monogenetisch
• Polygenetisch:
o Dit is belangrijk voor psychiatrie!
o Additieve type: meerdere genen spelen een rol en deze doen het onafhankelijk van
elkaar. Naarmate je er meer hebt, heb je meer kans om het te ontwikkelen
o Multiplicatief: meerdere genen zijn belangrijk. Het hebben van 1+1 >2 .
o Epistatisch: het ene gen zet het andere in gang.
Polygenetisch → dimensioneel gedragen: Naarmate je meer hebt ga je meer naar uiteinde van
dimensie neigen. Er is niet zoiets als je hebt het of je hebt het niet.
• Psychiatrische beelden zijn vaak het uiteinde van zo’n dimensie
• Daarom herkennen we ons vaak in een psychiatrische problematiek, omdat je ook ergens in
die dimensie valt maar dan eerder in het begin.
Voorbeelden:
• Of je positieve emotionaliteit hebt vs negatieve emotionaliteit
(blik in het leven): dit is voor 40-50% genetisch bepaald!
• Alcoholisme bij vrouwen: (afb)
o Monozygoot: 30%
o Dizygoot: 25%
o Conclusie: laag erfelijk want maar klein verschil tussen
mono en di.
• Autisme (afb):
o Monozygoot: 60%
o Dizygoot: 10%
o Conclusie: hoog hoog erfelijk want heel groot verschil
Hoe ga je nu van het verschil tussen mono en di naar erfelijkheid?
𝐸𝑟𝑓𝑒𝑙𝑖𝑗𝑘ℎ𝑒𝑖𝑑 ≈ 2𝑥(𝑟𝑀𝑍 − 𝑟𝐷𝑍)
Conclusie: voor veel kenmerken is de genetische voorbeschiktheid 40-50%. Je hebt enkele
uitschieters die nog sterker genetisch bepaald zijn.
• Autisme: 70-90%, Bipolaire stoornis 85%, schizofrenie 70-90%
• Gedragsproblemen, OCD 50%
• Angst: 30-40% deze is dus een pak lager.
• Sommige hebben heel veel variatie: anorexia nervosa 50-90%
Waarom is dit zo belangrijk: openingsspeech rector → erfelijke meritocracie: enkel kinderen van
hoogopgeleide ouders krijgen kansen om aan hogere opleiding te beginnen.
➔ Dit klinkt alsof een maatschappij in staat zou zijn om het verschil dat een de basis ligt weg te
werken. Dit is een verkeerde verwachting. We kunnen niet alle genetische verschillen
wegwerken maar we moeten een maatschappij creëren die de verschillen omarmt.
➔ Er IS verschil aan de beginmeet qua intelligentie. Dit IS genetisch bepaald. We kunnen dit niet
wegwerken.
➔ Educational achievement is 60% erfelijk bepaald. Dit heeft met vss kenmerken te maken
o Bv self-efficacy: heb je een karakter dat je jezelf tot de orde kan roepen
o Bv wellbeing,…
3
, Wat moeten we hieruit concluderen: er zijn beperkingen in elk kind. Niet ieder kind kan zich
gedragen zoals een gemiddeld kind. Niet iedereen kan bepaalde vaardigheden ontwikkelen. Je moet
je omgeving hier aan aanpassen.
• MAAR uiteraard is niet alles genetisch. Je kan altijd je omgeving aanpassen om je kind toch
zo goed mogelijk te laten functioneren.
2 Nurture
Wat is de omgeving? Meer dan enkel het gezinssysteem.
1. Biofysisch:
o Pre- perinataal
▪ Zeker nu we epigenetica wat beter leren kennen
▪ Baarmoederlijk milieu
• Niet drinken, roken, middelengebruik
▪ Geboortecomplicaties
• Prematuriteit (= optelsom van vss oorzaken)
• Geboorte zelf
▪ Bepaalde zaken tijdens ZS hebben effect:
• Rechtstreeks: hersenontwikkeling tijdens ZS
• Onrechtstreeks: op DNA (epigenetica) waardoor kind voor rest van
zijn leven effect ondervindt.
o Toxiciteit
▪ Voeding
• Bv bij ADHD: de chemicaliën in de voeding (bewaarmiddelen,
kleurstoffen,…) hebben impact. Niet veroorzaken van ADHD, maar
iemand die genetisch al hoog in de dimensie zat kan het hierdoor
wel ontwikkelen → nu: globale hyperactiviteit bij kinderen (tov 50j
geleden veel meer). Door “ongezondere” eten.
▪ Pollutie
• CO2 uitstoot: niet enkel erg voor klimaat, maar in streken met veel
CO2uitstoot zal de gemiddelde IQ score meerdere punten lager zijn.
• Ook zware metalen: lood,…
▪ Infecties
• Bv: rode hond vaccinatie, met katten in aanraking komen zodat er
geen toxoplasmose kan zijn tijdens ZS ,…
• Deze hebben effect op ontwikkeling hersenen
o Hersentrauma
▪ Enorm effect op rest van leven.
▪ DRAAG EEN FIETSHELM
2. Gezin
o Koestering, sensitief ouderschap
▪ Belang knuffelen op jonge leeftijd → fysieke koestering
▪ Sensitiviteit: kijk naar kinderen door de bril van “wie is dit kind”, wat kan dit
kind en waarbij voelt het zich goed. Niet de bril “wat wil ik van mijn kind, aan
welke norm moet mijn kind voldoen”. → verwachtingen moeten in lijn liggen
met wat het kind kan/wil
o Waarden, regels, toezicht
o Stimulatie, motivatie, hulp
3. Onderwijs: suïcidaliteit daalt telkens een beetje in de schoolvakanties → school, relationele
spanningen tussen andere kinderen, vereisten,…
4. Vrienden, buurt, hobby’s, social media!
5. Cultuur, welvaart, zorg
4