Visuele cultuur
Les 1: 19/10/2021 – Basisconcepten
1. Inleiding
1.1 Wat is een beeld?
Objectieve externe beelden
* Natuurlijke beelden: deze beelden hebben een eigen fysiek bestaan en een
drager. De beelden hebben iets wat fysiek bestaat en wat door verschillende
mensen gezien of gevoeld kan worden. Het is een stuk van de realiteit dat
potentieel tot een beeld wordt gemaakt.
(landschappen, natuurlijke objecten dat een bepaalde vorm gaan aannemen)
* Kunstmatige beelden: beelden dat gemaakt zijn door een tussenkomst van de
mens, het is er niet gewoon natuurlijk. Bestaat uit drie verschillende delen:
- Artefact: het is handmatig tot stand gekomen (tekening, schilderij)
- Technifact: het is technisch tot stand gekomen, er worden machines gebruikt
om een beeld te maken (fotografie, echografie)
- Fenomenaal: soort door een machine gemaakt beeld, maar het verschijnt op
een scherm (film, radar)
Subjectieve beelden
De beelden hebben niet noodzakelijk een fysisch bestaan, maar eerder een mentaal
bestaan. Het wordt niet door verschillende mensen waargenomen.
* Representatief mentale beelden: mentaal beeld van iets dat uit de realiteit
komt (herinnering)
* Eigen creatie: fantasiebeelden, droombeelden, een wens
Half subjectief-objectieve beelden
Beelden dat iemand heeft onder narcose of een visioen.
* Abstracte kunst: beelden die puur bestaan op zichzelf, zijn geen
representatieve beelden. De context is zeer belangrijk om te kunnen
zeggen of een beeld representatief is of niet.
* Context: iets wat een tekst in alle mogelijke definities van het woord tekst
uitleg geeft. De teksten die zich rond de tekst bevinden. Alle andere
teksten die betrekking hebben op de tekst die je informatie geeft over de
tekst.
,1.2 Welke concepten?
1. Het concept gelijkenis
Gelijkenis in vormen en patronen is een belangrijk thema in de natuurwetenschappen
en kunsten, en de relaties tussen beiden. Het is een uiterlijke overeenkomst en wordt
vaak gebruikt om vormen en patronen te kunnen beschrijven.
Gelijkenis is ook een centraal probleem in de beeldtheorie: wanneer is iets een beeld
van iets anders? Wanneer is er (voldoende) gelijkenis? Volgens Plato: een beeld moet
niet alle eigenschappen hebben van hetgeen het afbeeld, anders is het een duplicaat.
* Nelson Goodman:
Gelijkenis op zich is niet voldoende om iets een beeld te noemen. Er kan altijd een
overeenkomst gevonden worden. Gelijkenissen zijn meestal asymmetrisch, in
verschillende gradaties, zelfs bij heel realistische beelden. Beelden zijn ook nooit
een nabootsing. Alle beelden zijn een interpretatie van de werkelijkheid en een
constructie ervan.
* Joshua Gibson:
Gelijkenis berust op het feit dat een aantal elementen van het af te beelden
object in het beeld zijn terug te vinden, niet gelijk welk element of detail maar
variabelen van hogere orde zoals verbindingen, snijpunten, knooppunten,
onderlinge verhoudingen van vormen en vlakken
* J. Peters:
Objectieve gegevens zijn een inspiratiebron voor subjectieve herkenning. De
interpretatie wordt door de kijker zelf gedaan en het belang van culturele
kennis bevindt zich op de voorgrond.
2. Het concept afbeelding
Afbeelding is de nabootsing van bestaande of verleden realiteit. Een afbeelding is
letterlijk een representatie van iets dat bestaat.
3. Het concept uitbeelding
Uitbeelding is de uiting van iets dat niet tot de waarneembare realiteit behoort. Het
is zoals begrippen of gevoelens uitbeelden.
4. Het concept inhoud
Datgende dat een beeld afbeeldt of uitbeeldt.
5. Het concept vorm
Het verschil tussen de wijze waarop we de inhoud en het reële object waarnemen.
De schamatiseringsgraad of natuurgetrouwheid.
, 6. Het concept subsantie
De materiële uitvoering: marmer, verf, zilverkorrels op papier, licht op scherm. Waar
het beeld uit bestaat
1.3 Definities
* Beeld: alle communicatieve middelen die niet primair tekst zijn, die door
middel van een twee dimensioneel medium tot ons komen en een primair
communicatief-retorische functie hebben.
(VB. strips, films, comics, cartoons, pictogrammen)
* Visuele communicatie: de integratie van beelden, vormen en woorden.
De integratie van visuele en verbale elementen.
* Beeldtaal: taalachtige constructie waarbij beelden en beeldelementen
communicatie mogelijk maken.
* Communicatief-retorische functie: heeft als doel om te overtuigen.
1.4 Wat is de geschiedenis?
Beeldcultuur historisch benaderen: kijken naar de brede geschiedenis van visuele
communicatie: grote verschuivingen, met name reproduceerbaarheid,
massaproductie en digitalisering). Het is niet hetzelfde als mediageschiedenis.
Men moet opletten voor telelogisch, lineair en deterministisch denken.
Grotschilderingen:
Petrogliefen:
Geogliefen:
Ideogram: grafisch symbool dat idee of concept uitdrukt, los van een taal of
grammatica, op basis van fysieke gelijkenis en conventie. Hieruit ontstond
logografisch schrift waarin elk symbool staat voor een woord of morfeem. Nadien
kwam de ontwikkeling naar lettergrepen en alfabetschrift.
Emoji: is ontstaan eind jaren ’90 in Japan, maar met een lage resolutie en maar in 1
kleur. Ze werden eerder als pictogrammen en aanduidingen gebruikt. Later zorgde de
toenemede technologie ervoor dat er hogere resolutie was, meerdere kleuren,
complexere ideografische bewegingen. Tegelijkertijd verlies je ook ideografische
waarde door het hoge pictografisch (realistisch) karakter.
Alfabet:
Het boek:
, Reproductie: het feit dat je iets kan gaan nabootsen, wil zeggen dat de betekenis
eindeloos gedupliceerd wordt want betekenis hangt af van de context en er zijn
eindeloos veel betekenissen en contexten. De betekenis is dus niet meer afhankelijk
van het werk, maar van de context.
1.5 Samenvatting
* Geschiedenis van visuele cultuur en beeldcultuur kunnen we zien als een
geschiedenis van veranderende vormen van beeldreproductie.
* Technische ontwikkelingen zijn gericht op zo een precies mogelijke
reproductie.
* Betekenissen verschuiven in tijd en ruimte.
* Er is zeer veel doemdenken over beeldcultuur. Het zou vervlakking,
afstomping en sensatie in de hand werken.
2. Beeldgeletterdheid
Het begrip van de beelden berust op specifieke eigenschappen van het beeld zoals
overeenkomst met het voorgestelde object en vloeit dus voort uit de congruentie van
het beeld met de natuurlijke waarneming.
1. Beelden berusten op specifieke vormen van coderen en voor het begrip ervan is
het verwerven en aanleren van voorstellingscodes vereist
2. Het begrijpen van verbale en visuele uitdrukkingen berust op dieper liggende
structuren in de hersenen.
* In staat zijn de bedoelde betekenis te lezen van zaken als films, advertenties.
De bedoelde betekenis interpreteren en evalueren in relatie tot de vorm,
structuur en kenmerken van de afbeelding.
* Beelden kunnen begrijpen, communiceren, bekritiseren, produceren,
decoderen, interpreteren, evalueren en lezen. Het analyseren van beelden
* Analyse van betekenis kan gebeuren vanuit verschillende perspectieven.
Beeldgeletterdheid omvat alle (vereiste) kennis, vaardigheden en attitudes om
visuele voorstellingen of afbeeldingen te begrijpen, te gebruiken en er een betekenis
aan te geven.
2.1 Beeldalfabetisering
= Het actief beheersen van de regels kan leiden tot een minder passieve consumptie
van beelden en tot een meer kritische houding ten opzichte van beeldmedia.