Inhoudsopgave
1. Situering van psychologie als wetenschap en van functieleer als basisdomein in de
psychologie ........................................................................................................................ 2
1.1 Oorspronkelijke definitie vanuit traditionele opvattingen over het geest-lichaam-probleem . 2
1.2 hedendaagse definitie vanuit visie op complexiteit van de psychologie.................................. 4
1.3 positie van de psychologie naast andere wetenschappen....................................................... 9
1.4 basisdomeinen van de psychologie ........................................................................................ 9
1.5 geschiedenis van de psychologie .......................................................................................... 11
1.5.1 empirisme haalt het van rationalisme in de 17de eeuw en de 18de eeuw (filosofische ontwikkelingen)
...................................................................................................................................................................... 11
1.5.2 Belangrijke fysiologische ontdekkingen, ontwikkelingen in de 18de en 19de eeuw .............................. 13
1.5.3 Andere belangrijke voorlopers van de psychologie in de 18de en 19de eeuw ...................................... 16
1.5.4 De eigenlijke start van de psychologie als wetenschap ....................................................................... 17
1.6 Belangrijkste stromingen in de psychologie in de 19de en 20ste eeuw .................................... 22
1.6.1 Structuralisme ...................................................................................................................................... 22
1.6.2 functionalisme ..................................................................................................................................... 23
1.6.3 Gestaltpsychologie ............................................................................................................................... 26
1.6.4 Behaviorisme ....................................................................................................................................... 34
1.6.5 cognitieve psychologie ......................................................................................................................... 37
2.Waarneming ..................................................................................................................42
2.1 Inleiding .......................................................................................................................... 42
2.2 basisnoties van het oog en het visuele brein ........................................................................ 44
2.2.1 de “input” waaruit visuele waarneming dient te vertrekken............................................................... 44
2.2.2 De “bouwstenen” waarmee het visuele systeem aan de slag moet volgens de psychofysisch
benadering.................................................................................................................................................... 46
2.2.3 de “bouwstenen” waarmee het visuele systeem aan de slag moet volgens de neurofysiologische
benadering.................................................................................................................................................... 54
2.2.4 het hiërarchische en modulaire visuele brein ...................................................................................... 58
2.2.5 Voorlopige conclusie ............................................................................................................................ 61
2.3. perceptuele organisatie (Gestaltpsychologie ................................................................... 62
2.3.1 probleemstelling en definitie ............................................................................................................... 62
2.3.2 perceptuele groepering ....................................................................................................................... 62
2.3.3. Textuursegregatie ............................................................................................................................... 70
2.3.4 Figuur-achtergrond-organisatie ........................................................................................................... 72
2.2.5. Figuur-achtergrond-organisatie en perceptuele multistabiliteit ........................................................ 79
2.3.6 Visuele illusies als illustratie van een algemeen Gestaltprincipe ......................................................... 81
2.3.7 Subjectieve contouren, modale en amodale vervollediging ................................................................ 89
2.3.8 Deel-geheel-relaties ............................................................................................................................. 96
1
,1. Situering van psychologie als wetenschap en van
functieleer als basisdomein in de psychologie
1.1 Oorspronkelijke definitie vanuit traditionele opvattingen over het
geest-lichaam-probleem
Psychologie: (grieks: psyche (ziel/geest), logos (woord/verhandeling à
kennis/kunde) zielkunde of wetenschap van de geest
Plato (524/423 – 348/347 v.C.)
Vaststelling: de geest is blijkbaar niet aan dezelfde wetten onderhevig als het
lichaam, met name door het bestaan van de vrije wil
Vrije wil: het vermogen van rationeel handelende personen om controle uit te
oefenen over eigen daden en beslissingen
René Descartes (1596 – 1650)
Dualisme: geest en lichaam is duidelijk onderscheiden, geest vs lichaam (‘res
cognitans (denkend ding)’ versus ‘res extensa (uitgebreid ding)’)
Mind-body problem: interactie tussen geest en lichaam, geest-lichaam-probleem
à ter hoogte van een klier in de hersenen (de pijnappelklier of epifyse), volgens
Decartes (klopt niet)
- Centraal gelegen, niet is gelateraliseerd (= niet gespecialiseerd, waarbij 1
helft dominant is)
- Door externe stimulatie zenuwprikkels omgezet in bevelen, die door de
motorische zenuwen omgezet kunnen worden in zichtbare actie
(zie afbeelding)
Eerst gaat alles door het lichaam en in de hersenen
(zogezegd epifyse), komt het gevoel van pijn
Prikkel buitenwereld komt via
ogen binnen en stuurt daarna
commando naar onderdeel in
lichaam (ogen, epifyse
(lichaam), begrijpen dat er een
pijl staat (geest))
Fout: epifyse verantwoordelijk productie melatonine (= stof die tussenkomt bij de
regeling van de biologische klok en het dag-nacht-ritme
2
,Onderscheid geest-lichaam:
o Plato: geest andere wetten, vrije wil
o “mind-body problem”: geest en vrije wil is een abstract verschijnsel. Zonder
lichaam kunnen we niet voelen, ruiken, weten, … vanuit de hersenen komt
dus veel voort, maar niet alles, want er bestaat ook de
geestelijke/psychologische kant
Globale schema (stimulus – verwerking – respons) toont duidelijk het eigene aan de
psychologie en de moeilijkheid om dit te bestuderen
Voorbeeld: grootte pupilopening
Reflexmatig (fysisch): pupil (=opening waardoor het licht in het oog valt) kleiner
wordt naarmate er meer licht is (bescherming tegen lichtinval)
Psychologisch: maat voor hoe interessant iemand het waargenomene vindt
Grootte pupilopening: afhankelijk van zowel fysische (reflexmatig, hoeveelheid
lichtinval) en psychologische (maat voor interesse) oorzaken
Monisme: “geest” en “lichaam” niet opvatten als twee afzonderlijke entiteiten, maar
als twee aspecten van één entiteit
2 versies monisme:
o Materialisme (alles materie)
o Ontologisch aspect (= in termen van de aard van het zijn): alleen het
fysische bestaat
à materialisme
o Espistemologisch aspect (= in termen van wat we kunnen kennen):
alleen het fysische kunnen we wetenschappelijk bestuderen
à Reductionisme: alles wordt tot één soort werkelijkheid herleid
o Idealisme (alles geest)
o Ontologisch: alles in de natuur heeft een ziel
à Panpsychisme
o Epistemologisch aspect: we kennen de werkelijkheid enkel via onze
zintuigen en ons eigen denken
à Idealisme
à Solipsisme: elke geest zit opgesloten in zijn eigen “bubbel”, met zijn
eigen leef- en betekeniswereld
3
, Gustav Theodor Fechner (1801 – 1887)
• Verdediger monisme (verwerpt dualisme):”cirkel altijd zowel hol als bol, maar
van binnen uit of buiten uit bekeken heeft het altijd 2 mogelijkheden. Bol van
binnen uit bekeken, is hol van buiten uit gekeken en omgekeerd.”
Psychologisch: van binnen (eigen intern, persoonlijk, subjectief standpunt):
denken voort vanuit geest, van buiten (extern, objectief, wetenschappelijk):
denken komt voort vanuit hersenen, fysisch orgaan
à Functionele relatie tussen fysische en psychische in kaart brengen
• Grondlegger psychofysica, 1860
à Boek: “Elemente der Psychophysik”
Psychofysica: exacte wetenschap van de functionele relatie tussen lichaam
en geest
1.2 hedendaagse definitie vanuit visie op complexiteit van de
psychologie
• Mentale processen zijn gebonden aan fysische systemen, maar zijn
niet te reduceren tot fysische processen
• Psychologie als de wetenschap van het gedrag en de factoren die dit
beïnvloeden (gedragdsdeterminanten)
Gedragsdeterminanten: factoren die gedrag beïnvloeden of bepalen
o Zowel fysisch als mentaal
o Zichtbaar als verborgen (“black box”)
“Black box”: dingen die je niet kunt zien, maar wel het gedrag
bepalen
Vb.: als je iemand niet mag, gedraag je je anders
o Vaak meerdere factoren
o Vaak complexe wisselwerking (interacties, met een eigen dynamisch
verloop ook)
Dynamisch: fluctueren door de tijd
3 studies die aantonen hoe moeilijk psychologisch onderzoek is
1. Rorschach inktvlekkentest
Persoon: Herman Rorschach (1884 – 1922)
Boek: “psychodiagnostik” 1921 (Engels vertaald 1942), waarin hij voorstelde
om de persoonlijkheid te testen a.d.h.v. inktvlekken
4