Hoofdstuk 0: Inleiding kinderrevalidatie
1. Algemene inleiding kinderrevalidatie
1.1. Waarom kinderrevalidatie?
Kunnen we een kindje zien als een kleine volwassene?
We zien uiteraard 2 armen, 2 benen, handen, voeten, … alles is aanwezig, maar het is
kleiner. Waarom zouden we dus kindjes anders bekijken wat betreft de revalidatie of is
er een nood aan kinderrevalidatie? Deze vraag zal doorheen dit hoofdstuk
beantwoord worden.
Spelende kindjes:
Kindjes die spelen (tong uitsteken, springen, op 1 been staan), daarbij zien we dus heel
wat zaken. We kunnen dus al heel wat zaken observeren. Het is dus een klein mensje
(volwassene zal ongeveer hetzelfde tonen wanneer ze naar een bal springen).
Ijsberg:
Je ziet alleen het topje van de ijsberg. Maar de massa onder het water is veel
volumineuzer dan hetgeen wat we zien (heel goed toepasbaar bij de kindjes).
Namelijk:
Je hebt enerzijds het skelet: bij kindjes zijn de botten nog niet volgroeid, hebben nog groeischijven, kindjes die te weinig steunen of niet
kunnen steunen zullen afwijkingen krijgen van bv heupkop/femur (~ subluxaties). Daarnaast heb je het neurologisch systeem: koppelingen
naar de hersenen. Kindjes moeten op een bepaald moment leren bepaalde vaardigheden te ontdekken. Bij een baby zijn bewegingen nog
niet volledig gecontroleerd (onderhevig aan reflexen, oiv positie, nog niet gestroomlijnd bv. potlood vasthouden) en de fijne afstelling van de
fijne motoriek moet nog gebeuren. Bloedvaten en hersenstructuren, functioneren van longen, hart etc: hier moeten ook nog bepaalde
groeiprocessen gebeuren => axonen die bijkomende connecties maken in de hersenen om een effectiever bewegingspatroon te maken.
Het brein moet zorgen dat er goede afstelling is tussen al deze systemen en daarvoor heb je een soort van paneel waarvan je alle knopjes
moet kunnen bedienen. Los van deze anatomische zaken heb je ook de rijping van het brein en daar speelt veel meer mee dan alleen de
motoriek, nl. sociaal emotioneel, cognitief, maatschappij, omgeving van het kind. Het is niet zozeer dat we kunnen zeggen dat een kind een
kleine volwassen is want er moeten nog heel wat processen die afgestemd moeten worden om tot een volwassen persoon te rijpen.
1.2. Locomotorische vaardigheden (VH) zijn bewegingen die een individu bewegen in de ruimte van de ene naar de andere plaats
Je hebt de basisvaardigheden waarbij een kind van 1 maand tot 12 maand transities maakt naar het zelfstandig stappen. Dit zijn zaken die je
in een algemeen ontwikkelend kind zal zien gebeuren en die in een bepaalde periode naar voor gaan komen. Dit zijn de basiselementen om
later de meer gesofisticeerde motorische bewegingen te gaan uitvoeren.
1.3. Fundamentele motorische VH zijn bouwstenen van meer specifieke vaardigheden die ontwikkelen in de latere kinderjaren
Gooien, bouwen, spelen, snel lopen, muziek, … Al deze VH zijn een gevolg van de bouwstenen die we in de eerste jaren hebben opgebouwd
en van daar gaan we deze specifieker ontwikkelen in latere kinderjaren. In de kinderjaren gaan de meer gerichte activiteiten in: bv. sport.
, 1.4. Basisvereisten
1.4.1. Motoriek
Ritmisch gangpatroon, progressie, evenwichtscontrole, stabiliteit, mogelijkheid tot aanpassen van gangpatroon
- Spierkracht
- Stabiliteit
- Coördinatie
- Evenwicht
Als je gaat kijken naar het stappatroon, dan heb je een bepaalde ritmiek nodig, de bedoeling is dat je een progressie maakt in de ruimte,
evenwichtscontrole waarvoor je stabiliteit nodig hebt, mogelijkheid tot het aanpassen van het gangpatroon in functie van obstakels die we
tegenkomen. Deze zaken zijn nodig om de basisvereisten tot een goed eind te kunnen brengen: spierkracht, stabiliteit, coördinatie en
evenwicht. Zie kindje met lepel en balletje: kindje spreidt de armen, maar loopt gewoon op de grond => hieruit blijkt dus dat we zullen
terugvallen op zaken die we in het verleden hebben geleerd. Op basis van observatie kan je al veel zaken naar voor brengen en hypotheses
stellen.
1.5. Skeletale ontwikkeling
1.5.1. Onderste lidmaat
De heupkop is een heel belangrijk aspect voor het acetabulum. Als je voldoende rechtstaat, kan de femur zich voldoende gaan vormen
zodanig dat we een heel stabiele heup hebben. Als kindjes geboren worden, dan zien we vaak een verhoogde O-stand. Dit komt door
verschillende redenen: we zien een verhoogde femorale anteversie (femurkop staat meer in een bepaalde richting gedraaid waardoor het
dijbeen in een bepaalde positie wordt gepositioneerd in de ruimte). Naarmate het kindje ouder wordt, gaat dit terug uitlijnen en heeft het
kindje als peuter mooie rechte benen, die nadien als kleuter opnieuw gaan afwijken en naar X-benen gaan om tot slot (7-8 jaar) naar de
normale statiek te gaan. Dit is het gevolg van de aanpassing van de femurkop in het acetabulum (femorale anteversie), maar anderzijds ook
tgv de ontwikkeling van de voet (de enkelstabiliteit is nog niet voldoende => mediaal doorzakken aan het voetgewelf waardoor de X-benen
ontstaan => naarmate de stabiliteit verbeterd zien we een mooiere statiek). Als we o of x benen zien, is het van belang om de vraag te
stellen “Is dit nog normaal gezien de leeftijd en positie van het kind”. Belangrijk om dus te kijken naar (1) de leeftijd van het kind, (2) hoe de
femur gevormd is (femorale anteversie meten, endo-exo controleren) en (3) de enkel-voet statiek => gans de ketting in beeld brengen en
van daaruit ga je de juiste actie ondernemen.
, 1.5.2. Typische ontwikkeling
Toeing in: kindje stapt met de benen naar binnen, dit kan verschillende invloeden hebben. Kindje loopt met de tenen naar binnen en we zien
dat de voeten naar binnen zijn gedraaid. Dan moet je kijken wat er aan de hand is. Hoe is de stand van de voeten: is er een afwijking aan de
voet zelf (metatarsus adductus: inwendige rotatie van de voet verdwijnt in 90% van de gevallen voor de 6e maand), de afwijking van de voet
kan dus een impact hebben.
Als de gehele voet naar binnen is gedraaid, dan moeten we kijken of de knie recht is. Het kan zijn dat er bijvoorbeeld een torsie is van de
tibia en dan zien we dat de tibia gedraaid is. Als je het been plooit, ga je zien dat de dij-voet hoek intern of neutraal staat (normaal = 15°
extern). In de femur is een torsie opgetreden en daardoor krijgen we de indruk dat het kind naar binnen is gedraaid. Deze endotorsie is het
meest voorkomend bij 1-2 jaar en in 100% van de gevallen verdwijnt dit voor 12 jaar als dit het probleem is als er geen andere probleem is.
Als de knie toch rechtstaat dan moeten we kijken of er iets is aan de heup. Een verhoogde interne rotatie kan ook voorkomen (4-5 jaar) en
die verdwijnen in 80% van de gevallen normaal voor 12 jaar. Voetstatiek, positie femur en tibia bekijken en endo en exorotatie van de heup
dus checken.
In (b) zie je de normale waarden die we verwachten (bv. 0-1 jaar verwachten we ongeveer 80° exorotatie van de heup en bij 4 jaar komen we
tot een mooi symmetrische houding van 50/50). Als er afwijkingen zijn in het motorische bewegen, dan neem je dit best even door!
, 1.6. Development
1.6.1. Brain & structures
We hebben veel connecties in ons brein en we leggen heel wat verbanden. Hoe zijn deze ontwikkelt? Je kan vanuit 2 perspectieven kijken.
Enerzijds kan je het bekijken als een rotsblok die we moeten bewerken om er een mooi beeld van te maken: we kunnen aan een ruwe blok
zaken toevoegen (dus bv. een neus opzetten, oren aan vastmaken, …) om tot een bepaald resultaat te komen. Maar je kan het ook anders
bekijken en stellen dat het gezicht al aanwezig was in ed blok en dat je het gezicht bekomt door de ruwe kantjes er af te nemen.
Je hebt bijvoorbeeld een kindje met bepaalde problematiek, dan kan je het op 2 manieren bekijken. Enerzijds kan je bepaalde zaken
toevoegen / therapie geven / je gaat het kind bepaalde zaken aanbieden om zo het kindje op een andere manier (betere manier) te leren
functioneren. Anderzijds kan het ook als volgt bekijken: het kind kan wel functioneren maar we moeten de ruwe kanten inhiberen om zo het
echte kind in de rotsblok te vinden. Bv: kindje met autisme heeft moeite met communicatie. Je kan het kindje veel trucjes aanleren (rotsblok
bewerken) of je kan onze aanpak naar het kind aanpassen (ruwe stukjes eraf halen) door de vraag anders te stellen of de taak die we
aanbrengen op een andere manier te doen. Kijken naar wat de meest efficiënte manier voor het kind!
Op jonge leeftijd zullen er heel wat connecties ontstaan: verbindingen vermenigvuldigen. Naarmate we ouder worden, zullen bepaalde
connecties wegvallen omdat we ze weinig gebruiken, we hebben een efficiëntere manier gevonden. Bij volwassenen gaan die banen nog
extra versterken, we zien grotere banen, kunnen sneller gaan. “Bij een baby zijn het nog kleine landwegen en als je ouder wordt ga je naar de
autostrade.” Je kan sneller en efficiënter werken voor hetgeen wat je moet doen. Het is een mooi proces want zo optimaliseren we de
ontwikkeling van de hersenen. Maar stel dat een van die banen bij volwassenen wordt aangedaan door een ziekte/trauma, dan heb je heel
weinig connecties die het kunnen overpakken. Grote verschillen. Bijvoorbeeld: kindje met cerebrale parese. Een volwassen die halfzijdig
verlamd is zal moeite hebben met spreken, bij een kindje met hetzelfde hemibeeld zien we dat ze bijna allemaal in staat zijn om te praten. Bij
kindjes kunnen die zijbanen het nog overnemen en heb je nog veel plasticiteit.
Je kan op verschillende manieren van A naar B. Maar je kan alleen de wegen gebruiken die
er zijn (indien baan afgesloten, kan je die niet gebruiken). Kids zijn nog zoekende naar de
meest efficiënte weg. Stel dat je (oranje) de weg recht door het centrum kent naar de
speelplaats maar de andere persoon (rood) rijdt altijd rond, die zal bepaalde wegen niet
kennen en daardoor een grote omweg maken. Wat is de baan die het meest geschikt is voor
elk kind (gaat ook uit van de competenties van het individu). Een kindje met hoger IQ zal
andere opties krijgen dan met lager IQ. Informatieverwerking verloopt bij sommige kids ook
trager.
1.7. Besluit
Het is iets anders dan gewoon een kleine volwassenen!