1 Hoofdstuk 1: doet opvoeding ertoe?
Basisvraag: kunnen ouders of opvoeder kinderen beïnvloeden via opvoeding?
Deze vraag bespreken we aan de hand va 3 stellingen.
1.1 Stelling 1: de mens is vanaf zijn geboorte volledig bepaald
= Nature: erfelijke gedrag (erfelijkheid) bepaald de aanleg van een kind zijn ontwikkeling.
Nature visie gaat er vanuit dat alles in de genen en chromosomen voorgeprogrammeerd is:
we kunnen wat we kunnen en zijn wie we zijn omwille van wat vastligt in onze genen.
Opvoeding kan enkel die kenmerken laten ontplooien die reeds manifest (direct
observeerbaar) of latent (nog onzichtbaar) aanwezig zijn, maar kan weinig fundamenteel
bijdragen aan de ontwikkeling van het kind (vb: lichaamslengte, geslacht, talenten, …)
Deze visie houdt een pedagogische pessimisme in: aanhangers van deze visie zeggen dat een
kind niet opvoedbaar is. De ontwikkeling van en kind verloopt volgens een natuurlijk proces
dat niet te beïnvloeden is van buitenaf.
Opvoeding wordt gezien als steun verlenen aan het natuurlijke opvoedingsproces. Het kan
hooguit gunstige voorwaarden scheppen om kenmerken te laten ontplooien, maar kan niet
de richting bepalen waarin ontwikkeling zal verlopen. (JJ Rousseau, antiautoritaire opvoeding)
1.2 Stelling 2: de opvoeding maakt de mens tot mens
=Nurture: het milieu (=omgeving van het kind, vb: dorp, ouders, jeugdbeweging, cultuur)
bepaalt de menselijke ontwikkeling. Opvoeden is almachtig: kind wordt geboren als
ongeschreven blad en hoe het verder ontwikkelt is afhankelijk van de opvoeding van het
milieu waarin het opgroeit.
De omgeving heeft een actieve invloed, kind word dus product van zijn omgeving. Als
voorbeeld hebben we wolfskinderen. Ze zijn onopvoedbaar geworden omwille van het gebrek
aan menselijk contact =>conclusie: juist de invloed vanuit het milieu maakt de mens tot mens.
1.3 Stelling 3: de mens bepaalt zichzelf, existentialistische opvatting
Sartre (Franse filosoof):
o Mens is niet vatbaar voor opvoeding, niets of niemand kan invloed uitoefenen op de
mens of zijn wil opdringen
o Mens =vrij en kiest eigen weg in het leven
o Mens maakt zichzelf, realiseert zichzelf en is absoluut verantwoordelijk voor zichzelf.
o Staat erg negatief tegenover menselijke relatie
o Bekende uitspraak: het zijn de medemensen die iemands leven een hel op aarde
maken
Vanuit de existentialistische opvatting stelt men dat de mens ook zelf omstandigheden kan
scheppen, eigen keuzes maken, zelf doelen kiest in zijn leven, bepaalt wat voor hem het leven
zinvol maakt -> kan zelf richting geven.
1
,1.4 Genuanceerde, synthetische visie
Bij de ontwikkeling van het kind spelen meerdere factoren een rol en deze factoren
beïnvloeden elkaar. Ontwikkeling moet je zien als een dynamisch spel tussen aanleg, milieu
en zelfbepaling.
1 Erfelijke aanleg: kind wordt met een bepaalde aanleg geboren die het vele mogelijke
ontwikkelingskansen geeft maar die ook grenzen aanstelt. (vb: visuele beperking)
2 Milieu: kind ontwikkelt zich in contact met zijn milieu en met andere mensen. Door
het samenleven met anderen wordt het kind beïnvloed door culturele en
maatschappelijke zaken. Deze invloeden gaan ook mee bepalen of bepaalde zaken
(aanleg/talent) tot uiting komen. (vb: muziektalent niet tot uiting in kansarm gezin)
3 Zelfbepaling: kinderen kunnen zelf bepaalde beslissingen nemen en (gedeeltelijk)
afstand nemen van hun opvoeding. Ze hebben een eigen wil maar werken mee aan
hun eigen vormgeving. (vb: kinderen kiezen zelf moeilijke richting op school terwijl het
afgewezen was)
Ouders hebben alleen een deeltaak (beperkte invloed).
=>hanteren we in de opleiding
2
,2 Hoofdstuk 2: het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner
Elke cirkel stelt een
systeem voor dat op zijn
beurt weer ingeburgerd is
in een ruimer systeem.
Bronfenbrenner:
o Russisch-Amerikaans psycholoog
o Grondlegger van het bio-ecologische model
o 1 van de beste verklaringen over hoe de sociale omgeving van invloed is op de
menselijke ontwikkeling
o Gaat ervanuit dat de omgeving waarin het kind opgroeit een grote invloed heeft op
zijn ontwikkeling, dit gebeurt in 4 niveau’s en tegelijkertijd:
o Microsysteem (kind)
o Mesosysteem
o Exosysteem
o Macrosysteem
Volgens hem kan je de ontwikkeling van een kind niet goed begrijpen als je niet bekijkt hoe
een kind in elk systeem past. Hij benadrukt in zijn model het belang van de sociale omgeving
tijdens de ontwikkeling. Bronfenbrenner beschouwd de ontwikkeling van een kind als een
voortgaande, wederzijdse aanpassing tussen het kind en zijn omgeving.
Het kind ondergaat niet alleen de invloed van de omgeving, maar oefent, vanaf de conceptie,
invloed uit op zijn omgeving. (vb: al voor geboorte kleren kopen)
2.1 Het microsysteem
= de dagelijkse, directe omgeving waarin het kind leeft.
Het gezin is het belangrijkste microsysteem van het kind, dit zijn niet alleen ouders en
broers/zussen, maar ook soms grootouders, tantes, ooms. Als een kind opgroeit komen er
andere microsystemen in beeld (crèche, school, jeugdbeweging).
3
, Voorwaarden om van microsysteem te spreken: het kind gaat met vaste gesprekspartners
om.
Het microsysteem wordt gekenmerkt door fysische/materiële en sociale aspecten:
o Fysische/materiële aspecten: huisvestiging, buurt, gebouw, aanwezigheid speelgoed
(vb: in microsysteem ‘turnclub’ sport het kind in een oude sporthal met oud materiaal
waar het ook koud is in de winter)
o Sociale aspecten: hebben te maken met samenstelling van het systeem, taakverdeling,
onderlinge relaties, verwachtingen, rolpatronen (vb: in microsysteem gezin is het de
gewoonte dat de ouder elke avond een verhaaltje voorleest)
Microsystemen vormen een dynamische context voor de ontwikkeling van het kind, waar de
leden een wederzijdse invloed op elkaar hebben.
Kinderen zijn duidelijk geen passieve ontvangers van de invloeden binnen het microsysteem,
ze oefenen zelf ook invloed uit.
2.2 Het mesosysteem
= wederzijdse invloed tussen de verschillende microsystemen.
Een verandering/gebeurtenis die zich afspeelt in 1 microsysteem zal een weerslag hebben op
een ander microsysteem (vb: thuissituatie heeft gevolgen voor schoolsituatie en omgekeerd,
ruzie thuis kan tot agressief gedrag op school leiden).
Als de relaties tussen de microsystemen positief verlopen, dan biedt dit een ondersteunen
netwerk aan het kind. Zijn deze relaties verstoord, dan ontbreekt deze steun.
We kunnen bij die onderlinge relaties tussen de microsystemen stilstaan bij verschillende
punten:
o Kwaliteit: goed tot uiterst slecht (vb: relatie moeder onthaalmoeder is goed)
o Frequentie: hoe vaak er contact is tussen de verschillende microsystemen (vb: ouders
hebben nauwelijks contact me trainer van hun dochter)
o Waardering: grote waardering tot afwijzing (vb: ouders kunnen afwijzend staan
tegenover vriendengroep van puberende zoon)
De overgangen van het ene microsysteem naar het andere (vb: gezin naar kleuterschool) kan
voor kinderen vlot of minder vlot verlopen. Dit heeft te maken met de wijze van omgang met
het kind of normen, waarden en verwachtingen die men stelt.
2.3 Het exosysteem
= bestaat uit formele en informele sociale structuren rond het gezin, waar het kind niet direct
deel van uitmaakt, maar die wel de directe omgeving beïnvloeden en zo invloed hebben op
de ontwikkeling van het kind (vb: werk ouders (voltijds, deeltijds), klas van broer of zus,
vrienden van de ouders…). Het kind ervaart een positieve of negatieve impact van de
interactie ervan met zijn eigen microsystemen.
4