God kernbegrippen
Wat is godsdienst?
Persoonlijke beleving van een concrete religieuze traditie met bepaalde beelden,
waarden en normen, daarbij hoort in ieder geval een bepaalde vorm van geloof (bv:
islam, christendom)
Wat is individualisering?
Het proces waardoor mensen meer als individu in plaats van als groep in de
samenleving komen te staan. Het belang van de groep wordt ondergeschikt aan de
individuele beslissing
Wat is levensbeschouwing?
Is het geheel aan impliciete en expliciete overtuigingen, opvattingen en beelden
aangaande de mens en de wereld waardoor alledaagse verschijnselen worden
verklaard en betekenis krijgen. Er zijn dus verschillende levensbeschouwelijke
tradities: christendom, humanisme, islam, socialisme etc.
Wat is morele ontwikkeling?
Is het groeiproces waarbij het kind geleidelijk aan inziet welk de gevolgen zijn van zijn
of haar handelen, niet slechts voor zichzelf, maar ook voor de ander en voor de
samenleving.
Wat is pluralisme?
Leer die als grondbeginsel aanhangt dat het goed is om verschillende overtuigingen
naast elkaar te hebben.
Wat is religie?
Levensbeschouwing waarin verbondenheid met mensen en dingen mysteriekarakter
van de werkelijkheid (‘er is meer dan wat je ziet en hoort’) een grote rol speelt.
Wat is spiritualiteit?
Levensbeschouwing met speciale aandacht voor het geestelijke in mensen, voor
meditatie, gebed, stilte. = spirit, kracht, geest…
1
, Religieuze ontwikkeling
Wat is de religieuze ontwikkeling volgens Fowler?
Wie is Fowler?
Godsdienstige ontwikkelingspsycholoog
Heeft een model van religieuze ontwikkeling
Wat is geloof volgens Fowler?
De religieuze ontwikkeling is een Existentieel gegeven, (bestaansmogelijkheden) iets
dat bij de mens hoort.
Geloofsgroei gebeurt in fasen die mekaar chronologisch opvolgen
Ze lopen parallel met de fases van Kohlberg (morele ontwikkeling) en Piaget
(cognitieve ontwikkeling)
Wat is geloof (volgens Flowers onderzoek)?
Vragen onderzoek= hoe mensen omgaan met de grote levensvragen, hoe ze zin
geven aan het bestaan, hoe ze omgaan met zinvragen = Faith
ze hebben dit nodig om greep te krijgen in hun leven.
Geloof voor hem is niet meteen het christelijk geloof maar, over zingeving in de
brede betekenis van het woord.
Conclusie = nodig om op een zinvolle manier in het leven te staan.
Wat zijn zingevingen vragen?
Vragen waar we niet meteen een antwoord op hebben
6 Verschillende categorieën
o Wie ben ik?
o Relatie tussen mensen
o Tijd
o Wereld
o Goed en kwaad
o Vragen rond lijden
Wat zijn de drie kenmerken van geloven?
Geloven is een menselijk fenomeen. = mens geboren dan heeft hij mogelijkheden
voor ‘Faith’ of zingeving in zich. = ieder mens kan geloven
Geloven is een relationeel begrip = niet iets wat je enkel op je eentje kan leren,
anderen (= significant others, mensen die belangrijk zijn in ons leven vb. ouders,
opvoeders…) Voor nodig die je elementen van geloven aanreiken. = elke relatie
heeft drie centrale begrippen, jezelf, anderen en bepaalde waarden die je met elkaar
deelt.
Onder elke vorm van kennis gaat een bepaald beeld, idee of gevoel schuil. =
imaginatie, verbeelding. Datgene wat we geloven, krijgt voor ieder van ons een
bepaalde vorm of gestalte. = iedereen heeft een persoonlijk geloof.
2
, o Link naar het christelijk geloof = iedereen heeft een eigen invulling van god
Samenvattend: Waar is geloof op gebaseerd?
Een gevoel van (basis)vertrouwen
Kennis van een religie = De twee aspecten hangen samen met de cognitieve
ontwikkeling van Piaget.
Wat is het onderzoek van Fowlers?
Jaren 70
Interview bij 300 mensen van 4-85 jaar (brede waaier van mensen)
Verschillende geloofsovertuigingen (Protestants, katholiek, joden, orthodoxen en de
overig 3, 6 %)
Welke stappen verliep het onderzoek?
1. Terugblikken op hun leven, deel je leven eens in, in delen = wat was voor jou een
belangrijk moment?
2. Doorvragen op de gebeurtenis/ervaring
3. Wat geloven mensen? Wat vinden ze waardevol?
4. Hoe handelen ze met dat geloof Handelingen
Hoe is het model vormgegeven?
Hiërarchisch model (volgende fase = beter, hoger) = hiërarchische ontwikkelingslijn
(hoe hoger je klimt op de ontwikkelingslader, hoe beter je op religieus vlak
ontwikkeld bent.
Hier hangt ook een risico aan vast = je kan niet zeggen dat je
De eerste drie fases is leeftijdsaanduiding = indicaties
Binnen elke ontwikkelingsfase is er een dynamiek is = theoretische constructie
o Als je dit gaat bekijken in de praktijk moet je dit dynamisch kijken niet strak
Welke 7 fasen komt Fowler tegen doorheen zijn onderzoek?
1. Is fase 0 = ongedifferentieerd geloof (0-2 jaar)
2. Is Fase 1 = intuïtief-projecterend geloof (2-6 jaar)
3. Is fase 2 = mythische-letterlijke geloof (6-12 jaar)
4. Is fase 3 = synthetisch-conventioneel geloof (12-20 jaar)
5. Is fase 4 = individualiserend-reflectief geloof (20-40 jaar)
6. Is fase 5 = conjunctief geloof (40+)
7. Is fase 6 = universaliserend geloof
Wat is Fase 1?
3
, Is fase 0 = ongedifferentieerd geloof (0-2 jaar)
Geen differentiatie met de omgeving
Voorschoolse periode: Baby/ peuter
Basisvertrouwen als voorbeeld voor godsvertrouwen = emotionele relatie waarbij het
geloof op zal bouwen
Pre-image, ze kunnen nog geen beeld vormen
Levensbeschouwelijk kader aanreiken door mee-leven met opvoeder (voor-talig)
Onbewuste omgang met geloof (waardekader, zingevingskader word vaak onbewust
meegegeven)
Geen samenhang in de werkelijkheid, vaak nog losse impressie
Uitspraak = 6 = Ik heb nog geen beeld van God, ik beleef levensbeschouwing en religie via
mijn ouder/opvoeders.
Wat is fase 2?
Fase 1= intuïtief-projecterend geloof
Kleuterschool
Intuïtief => geloofsverstaan vanuit eigen aanvoelen (ervaringen)
Projectief (wat ze willen, gaan ze zien vb: als ze met een boot willen spelen, is een
blok een boot) => Cognitief egocentrisme
Imitatie en identificatie = ze gaan nadoen wat jij doet op voorhand dat ze jou
identificeren met jou.
Geloofsbeleving is belangrijk (het doen, mogen mee beleven), niet kennis van geloof
Denken associatief = van de hak op de tak springen (nog geen logisch denkvermogen,
ze hebben ook geen hindernis)
Gevoelsmatig, vanuit een cognitief egocentrisme
Geloofsbeelden= waarin fantasie en werkelijkheid door elkaar lopen = oke, Vrije
uiting van gevoel en fantasie laten gebeuren
o Dat mega mindy in de lucht vliegen
o Of Jezus die over het water loopt.
o Je mag wel duiding hier in geven door bv een Jezus te presenteren die op de
grond verhalen gaat vertellen
Actieve participatie = ze leren door te imiteren daarom moeten ze eerst participeren
Cognitief en sociaal egocentrisme = geen empatie, denken vooral aan zich zelf
Geloofstaal (heel abstract) concreet maken in tastbare symbolen, verhalen, prenten,
voorwerpen
Geloofstaal koppelen aan gekende realiteit (vb:maria zorgt voor iedereen, een
moeder kip zorgt voor de kuikenjes)
Magisch-realistisch wereldbeeld, fantasie en werkelijkheid lopen ook doorelkaar bij
geloofsbeelden, symbolen, e.d. `
o Je gaat eerst iets laten zien in de werkelijkheid en daarna het verhaal
vertellen zo leren kinderen de werkelijkheid en de fantasie te krijgen
Antropomorf godsbeeld = god is gelijkend aan de mens (letterlijk als uiterlijk en
figuurlijk als karakter eigenschappen van de mens aan god geven
4