Algemene psychologie
B1 – situering, overzicht en geschiedenis
WAT IS PSYCHOLOGIE? DE 6 BELANGRIJKSTE PERSPECTIEVEN
WAT IS PSYCHOLOGIE?
= een breed veld, met vele specialismen, de wetenschap van gedrag en geestelijke processen
• Externe en interne processen: gedrag wordt veroorzaakt door een impuls vanuit
onszelf (vb. honger) of van de omgeving.
• Indirect en direct waarneembare processen
• Onderzoeksmethodes en statische methodes zijn erg belangrijk
Basisgebieden
Ontwikkelingspsychologie = studie van het gedrag in de verschillende levensfasen van de
mens
Persoonlijkheidspsychologie = bestudeert de mens als individu, in datgene waarin zij
verschillen van anderen – andere term: differentiële psychologie = de mens categoriseren obv
karakter, gedrag, persoonlijkheid
Cognitieve psychologie = studie van de afzonderlijke psychische functies en processen –
andere namen: algemene of experimentele psychologie, functieleer
Sociale psychologie = studie van het gedrag van mensen in relatie tot andere en hun
omgeving
Biologische psychologie = studie van het gedrag van mensen uitgaande van principes uit de
biologie – andere namen: biopsychologie of psychobiologie
Methodenleer = studie van de onderzoeksmethoden van het empirisch onderzoek (van het
menselijk gedrag) – andere naam: methodologie
DE 6 BELANGRIJKSTE PERSPECTIEVEN
1
, 1. biologische perspectief – scheiding van lichaam en geest
R. DESCARTES – 17E EEUW
• scheiding tussen spirituele geest en fysieke lichaam
• rationalisme: denken is enige middel om aan wetenschap en filosofie te doen
• Empirisme: waarnemingen, ervaringen en experimenten = enige ware bronnen van
kennis
• Francis Bacon: “denken vertroebelt de waarneming’
• John Locke: mens is bij geboorte een tabula rasa (onbeschreven blad, en door
ervaringen en opvoeding wordt de mens gevormd)
MODERNE BIOLOGISCHE PERSPECTIEF
• lichaam en geest opnieuw samengevoegd
• geest = product van hersenen
• oorzaken van gedrag worden in zenuwstelsel, endocriene stelsel en de genen gezocht
TWEE VARIATIES:
• neurowetenschap
• evolutionaire psychologie (Charles Darwin natuurlijke selectie)
2. wetenschappelijke psychologie & moderne cognitieve perspectief
W. WUNDT (1832-1920)
• op zoek naar bouwstenen van het denken
• structuralisme: periodiek systeem uit scheikunde
• 1879: 1ste psychologische labo
• via methode van de introspectie (= proefpersonen moesten vertellen wat hun
sensorische en emotionele reacties waren op prikkels)
kritiek: introspectie is subjectief, variabel tussen observatoren, vaak retrospectie
• Gestalts reactie: ‘Het geheel, niet de delen’
• Functionalisme: W. James – psychische processen kunnen het beste begrepen worden
in het licht van hun adaptieve nut en functie
• ontwikkeling van computer – moderne cognitieve psychologienadruk op mentale
processen zoals leren, geheugen, perceptie en denken als vormen van
informatieverwerking (brain-imaging)
2
, 3. behavioristisch perspectief – nadruk op waarneembaar gedrag
J. B. WATSON (1878-1958)
formele start van behaviorisme met boek “Psychology from the standpoint of a behaviorist”
(1919)
• maakt geen onderscheid tussen mens en dier bij de bestudering van gedrag
• menselijk gedrag wordt volledig gestuurd door externe stimuli
• omstreden uitspraken en experimenten
B. F. SKINNER (1904-1990)
• operante conditionering: proeven met duiven en ratten
• vele nieuwe begrippen en technieken: Skinner-box, reinforcement, schedules,
shaping, ...
PAVLOV (1849-1936)
• fysioloog die de spijsvertering bestudeerde
• ‘per toeval’ de klassieke conditionering ontdekt
4. perspectieven vanuit de gehele persoon
S. FREUD (1856-1939)
• ontwikkeling van een psychodynamische theorie van persoonlijkheid
• de onbewuste geest is een reservoir van energie (dynamica) voor de persoonlijkheid
• techniek van vrije associatie – onbewuste conflicten/processen naar boven halen
• kritiek: niet toetsbaar aan de feitelijke werkelijkheid (niet falsificeerbaar)!
MASLOW (1908-1970)
• als reactie op behaviorisme & psychoanalyse
• menselijke natuur overstijgt de omgeving: behoeften piramide
• bewuste processen (en niet onbewuste) vormen het studieobject van de psychologie
• humanistische psychologie: nadruk op mogelijkheden, groei, potentie en vrije wil van
de mens
PSYCHOLOGIE VAN KARAKTERTREKKEN EN TEMPERAMENT
• Oude Grieken, Hippocrates
• Lichaam en geest = 1 eenheid
• hoeveelheid sappen -> persoonlijkheid
3
, 5. ontwikkelingsperspectief – veranderingen door nature en nurture
J. PIAGET (1896-1980)
• bestudeerde de ontwikkeling van kennis in kinderen
• fasen in de ontwikkeling
6. het socioculturele perspectief – het individu in context
• krachtig bijkomend concept aan nurture & nature: de situatie/context
• sociale invloed staat centraal (conditionering kan je overal toepassen) maar er is
variatie per cultuur (de denkprocessen, de geest erachter).
4
, B2 EN 3 – ONDERZOEKSMETHODEN
DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE + SOORTEN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
EMPIRISCHE CYCLUS
Wetenschappelijke theorie = een toetsbare verklaring voor een verzameling feiten of
waarnemingen, gebeurt in vier methodische stappen
1. een hypothese ontwikkelen
2. objectieve date verzamelen
3. de resultaten analyseren
4. de resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
Eigenschappen
• Kan feiten verklaren
• Kan worden getest
HYPOTHESE
= falsifieerbare (moet bewijsbaar zijn) voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk
onderzoek, een bewering over de relatie tussen variabelen
H0:er is geen verband tussen de variabelen
Vb. Brunettes en blondines zijn even intelligent
Vb. Kinderen die suikerhoudende drankje drinken zijn even actief als kinderen die water
drinken
H1: er is wel een verband, voorspelling van de uitkomst van het wetenschappelijk onderzoek!
Vb. Brunettes zijn intelligenter dan blondines
vb. Suiker maakt kinderen hyperactief
H0 wordt verworpen als het verschil in scores op de variabele (IQ/hyperactiviteit) tussen
verschillende condities (de verschillende groepen) groot genoeg is (als het ‘significant’ is).
DATAVERZAMELING
• Men moet zoveel mogelijk observatoren hebben
• Psychologie = wetenschap = gebaseerd op feiten = uitspraken over de werkelijkheid =
vaak ‘meten’
• Erg belangrijk in (psychologische) wetenschap: de juiste
meetmethode/dataverzameling op de correcte manier hanteren!
5
,OBSERVATIE
Professionele onbekenden (objectief, soms artificieel)
Vb. onbekende in klas kan een invloed hebben op de klas, op de kinderen.
Bekenden (subjectief)
• Natuurlijke omgeving
• Mensen hebben 'Multiple sociale personae’ = mensen passen zich aan hun omgeving.
Ze zijn dus andere delen van zich zelf afhankelijke van bij wie ze zijn.
Vb. kinderen kunnen zich perfect gedragen op school en zich misdragen thuis
Voordelen
• Onbekend gebied
• Geen taal
Nadelen
• Geen controle over omgeving (in tegenstelling tot experimenteel onderzoek)
• Niet alles is waarneembaar (vb. attitudes)
• Observatie beïnvloedt wat je wil observeren (Masters & Johnson)
• Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
• Correctheid van de menselijke observatie niet altijd feilloos (vb. goggetuigen)
NEURO-IMAGING
= ondersteuning van observatie door apparatuur, meer systematische registratie van de
feiten.
Bijvoorbeeld hersenactiviteit meten door:
• Elektrische impulsen van zenuwcellen te meten (bv. EEG)
• Energieverbruik zichtbaar te maken (bv. PET)
STRUCTUREEL (vormen) FUNCTIONEEL (proces)
CT-SCAN/CAT FMRI-SCAN
MRI-SCAN SPECT-SCAN
EEG
6
,CT/CAT-SCAN
= tomografische onderzoeksmethode van het menselijk
lichaam.
• maakt gebruik van röntgenstraling om
dwarsdoorsneden te creëren
• non invasieve wijze = niet snijden, binnenbreken in
lichaam, 2 dimensionaal afbeelding die doorsnede
weergeeft maken van het 3 dimensioneel object
MRI-scan
= Magnetic Resonance Imaging
• sterk magnetisch veld en radiogolven
• niet enkel hersenen
FMRI-scan
= Functionele MRI
• activiteit van de hersenen wordt door middel van een computer
zichtbaar gemaakt in een driedimensionaal beeld (3D)
SPECT
= Single Photon Emission Computed Tomography
• Radioactief isotoop wordt ingespoten
• Bloedtoevoer in hersenen wordt in beeld gebracht
EEG
= Elektro-encefalogram
• Event-related potentials (ERP’s)
• Een methode om elektrische potentiaalverschillen
die in de hersenen zijn ontstaan, via de hoofdhuid te
registreren
INTERVIEW
Voordelen
• Flexibel (doorvragen, verduidelijking)
• vragenlijst heeft dit niet
• Geschikt voor exploratief (=verkennend) onderzoek
7
, Nadelen
• Invloed van de ondervrager/situatie
• een vragenlijst is voor iedereen hetzelfde
• Geringe betrouwbaarheid (door invloed van ondervrager)
Drie vormen
1. Gestructureerd = alle vragen liggen op voorhand vast
2. Semigestructureerd = kern ligt vast
3. Vrij (ongestructureerd)
GEVALSTUDIE
= diepgaand onderzoek naar individuen met zeldzame stoornissen of ongewone talenten
• Je mag je niet op 1 casestudie baseren!
• Je moet voldoende proefpersonen hebben
• Subjectief (over 1 persoon, dus niet eenvoudig te generaliseren)
VRAGENLIJSTONDERZOEK
= Indirecte observatie (respondent observeert zichzelf)
Voordelen
• Eenvoudig, groot bereik
• Niet-observeerbaar gedrag te bevragen (attitudes, emoties)
• Gemakkelijke statistische verwerking
Nadelen
• Steekproeffouten: wie antwoordt op een vragenlijst? Degene die gemotiveerd zijn.
• Wil en kan de ondervraagde zichzelf beoordelen? Eerlijk en objectief?
• Taal als mogelijk vertekenende factor: sommige woorden betekenen iets anders voor
anderen, je hebt geen extra uitleg bij een vragenlijst
• Invloed van de manier van vraagstelling: belang van formulering
Problemen
• Manier van afnemen beïnvloedt responsgraad (online, per post, “live”,…)
• Bedreigende vragen: mensen gaan gedrag overdrijven/minimaliseren
○ technieken om bedreigende vragen minder bedreigend te maken (sandwich,
anoniem, geruststellen,…)
• Sociale wenselijkheid
○ Bias (vertekening)
○ Persoonlijkheidstrek
8