1 Zelfbeeld en zelfwaardering
1.1 Inleiding: wat is zelfbeeld?
- Hot items binnen psychologie: heel wat verschillende theorieën en begrippen
- Zelfbeeld – wat verstaan we hieronder?
o Zelfbeeld wordt voor een stuk opgebouwd door de reacties van andere mensen
o Beschrijf eens jezelf: Sociaal, bezige bij, behulpzaam, perfectionistisch, hard werken
o Beschrijf je vriendin: Sociaal, goed luisterend oor, creatief, betrouwbaar,…
o Beschrijf jezelf op stage: Sociaal, behulpzaam, creatief, bezige bij,…
- Thompsons verhaal (organische hersenstoornis, voor recente gebeurtenissen trad
geheugenverlies op) -> twee belangrijke fenomenen:
o Menselijk vermogen tot zelfreflectie = noodzakelijk om emoties, motieven en
oorzaken van het eigen gedrag te begrijpen.
o Door sociale factoren beïnvloed = de manier waarop we ons eigen gedrag sturen
wordt ook door de mensen rondom ons beïnvloed.
1.1.1 Zelfbeeld: definiëring
- Zelfconcept / zelfschema
o Zaken die je belangrijk vindt, gevoelens, eigenschappen,…
- Beeld eigen persoon en functioneren
- Van jongsaf aan
- Zowel inhoud als structuur (vergelijken met boekenkast met verschillende boeken, op welke
manier zijn boeken geordend? Vormen ze consistent geheel?)
o Inhoud
o Structuur: hoe hangt alles met elkaar samen?
- Zelfbeeld = ‘COGNITIEVE COMPONENT’
1.2 Begripsbepaling
- Zelfbeeld
o Het beeld dat iemand heeft van de eigen persoon
De inhoud en de structuur van de zelfkennis.
Inhoud: uitspraken die persoon over zichzelf zou knn doen
Structuur: manier waarop persoon zijn opvattingen en
verwachtingen over zichzelf organiseert
o vb. Ik kan goed sporten, het liefst doe ik balsporten zoals volley en basket.
- Zelfwaardering
o Affectieve aspect van het zelfbeeld – de positieve of negatieve evaluatie ervan.
o Oordelende houding die we hebben tegenover onszelf.
Beïnvloed onze gedachten, gevoelens en gedragingen
Grote gevolgen voor ons gevoel v. welbevinden
o Vb. Mensen met een hoge zelfwaardering kunnen meer relativeren
- Zelfpresentatie
o Beeld dat mensen van zichzelf ophangen zodanig dat de anderen zich een beeld van
hen kunnen vormen. – controle krijgen op het gedrag van anderen tegenover
onszelf.
o Interne zelfbeeld hoeft niet steeds overeen te stemmen met ons extern zelfbeeld
Pagina | 1
, o het externe beeld van jezelf (negatieve eigenschappen achterwege laten of
verbloemen) – hoe je je voorstelt aan een groep bv. Sociale media
Bv. In contactadvertenties
o Sociale identiteit = ‘Hoe wil ik mij in de groep profileren?’
- Zelfbeschikking
o Oorzaken of verklaringen zoeken voor ons gedrag (= attributies maken)
Externe attributie: de oorzaak bij iemand anders leggen
Interne attributie: de oorzaak ligt bij jezelf
o Vb. mensen met negatief zelfbeeld gaan slagen vaak toekennen aan externe,
oncontroleerbare, onstabiele en globale oorzaken terwijl ze hun mislukken gaan
verklaren door interne, stabiele en controleerbare en specifieke oorzaken.
- Zelfhandhaving - copinggedrag
o Verdedigingsstrategieën die we toepassen om bedreigende situaties aan te kunnen.
o Met moeilijke/pijnlijke situaties leren omgaan (verdedigingsstrategieën)
o Hoe hoger iemands zelfwaardegevoel is, hoe meer deze persoon gestimuleerd zal
zijn om zelfverdedigingsmechanismen te gebruiken.
1.2.1 Zelfhandhaving (Voorbeelden knn geven en benoemen!!!)
- Verschillende vormen
o Rationalisatie - nadenken
Een verklaring zoeken voor onszelf die aanvaardbaar is (nadenken)
De situatie goed praten
Vb. je bent niet geslaagd voor verpleegkunde -> ik kan niet goed tegen bloed,
terwijl je gewoon niet geslaagd was voor bepaalde vakken
o Compensatie - compenseren
Iets waar je minder goed in bent, compenseren met iets waar je wel goed in
bent
Bv. Iemand met een motorische beperking kan dit compenseren door humor
te gebruiken of zijn verbale mogelijkheden meer te benutten.
Bv. Op een examen schrijven over iets waar je veel over weet op een vraag
waar je niets over weet
o Verschuiving
Je reactie/gedrag richten op een veilig object/persoon
Afreageren op iemand/iets anders
o Negatie – ontkennen
Men wil de pijnlijke informatie liever niet te horen krijgen.
De waarheid ontkennen
o Sublimering – omzetten
Negatief gedrag omzetten in positief gedrag
Bv. Mama die moeite heeft met haar zoon met spasmen, waardoor ze
overbezorgd is en hem zal vertroetelen
o Regressie – terugvallen
Kan verschillende redenen hebben
o Projectie
Eigen gevoelens en gedachten projecteren op iemand anders
Bv. Je hebt zelf nooit een sport mogen beoefenen, dus ga je je eigen
kinderen dit wel toelaten
Pagina | 2
, Je vindt jezelf niet veel waard maar wilt wel graag gezien worden, “niemand
ziet mij graag, wil iets met mij te maken hebben”
Toepassing begrippen
- Geef bij volgende voorbeelduitspraken aan welk begrip je hierin herkent. Leg uit waarom.
o Merk op: specifieer indien nodig (bv. Bij zelfhandhaving specifieke vorm aanduiden)
- Toepassingen
o Moeder blijft de mogelijkheid ontkennen dat haar dochter zwanger zou kunnen zijn.
Zelfhandhaving = Negatie
o Ik ben geslaagd voor mijn rijexamen! Ik heb enorm geluk gehad met het parcours dat
ik moest afleggen want het was in de buurt waar ik woon.
Zelfbeschikking – externe attributie
Zelfhandhaving = Rationalisatie – externe attributie
o Je hebt een ontzettende baaldag gehad op stage. Er zijn verschillende zaken fout
gelopen. Eenmaal je thuiskomt ontploft de bom en je reageert je af op je zus die je
thuis aantreft.
Zelfhandhaving = Verschuiving
o Als een student voor zijn examen zit, gaat dit gepaard met veel stress en spanning.
Hij kan dit negatieve gevoel omzetten in positieve energie door hard te studeren.
Zelfhandhaving = Sublimering
o In de buurt van anderen doet Lisa zich 'alwetend' voor. Ze vindt het belangrijk om te
pas en te onpas haar mening te verkondigen. Ze wil dat anderen naar haar opzien en
rekening met haar houden.
Zelfpresentatie
o Wanneer het 2e kindje geboren was, ging Tineke terug kruipen en wilde altijd
opgetild worden terwijl ze ervoor al goed zelf kon stappen.
Zelfhandhaving = Regressie
1.3 Theoretisch kader – persoonsmodel Verhofstadt-Denève
1.3.1 Persoon als dynamische IK-MIJ relatie
- Uitgangspunt model: “human dilemma” vd existentiële visie = mens is in staat zich simultaan
als subject en object te ervaren
- Dynamische evoluerende relatie tss IK en MIJ, proces tss 2 wederzijds afhankelijke polen:
o IK = reflecterend subject – persoon als kenner (denken, voelen, doen)
Meer proces dan inhoud
o MIJ = object overschouwer – persoon als gekende (hoe voelde ik mij, ben ik
tevreden, …?)
Eigen psychische, fysieke en maatschappelijke componenten die we bij
onszelf knn observeren, samen met beeld dat we bij de andere over onszelf
vermoeden
- Resultaat reflectiemodel = fenomenologische zelfcontstructies
o “fenomenologisch” = gaat steeds over iemand zijn directe, creatieve interpretaties v.
zichzelf en de buitenwereld
Pagina | 3
, 1.3.2 Dimensies van het zelfbeeld: 6 fenomenologische zelfconstructies
HOOFDVRAAG ZELFCONSTRUCTIE
1. Wie ben ik? Zelf-beeld
Betrekking op:
- Persoonskenmerken die ik aan mezelf toeschrijf
- Condities waarin ik leef
2. Wie zou ik willen zijn? Hoe wil ik zijn? Ideaal-zelf
- Evaluatie vh bestaande zelfbeeld
- Deel streeft naar verandering v. sommige huidige persoonskenmerken en
condities
- Dynamisch, kan voortdurend aangepast worden op basis v. nieuwe
ervaringen
3. Hoe zijn de anderen? Wie is de ander? Alter-beeld
We bouwen beeld over de ander.
4. Hoe zouden de anderen moeten zijn? Hoe wil ik dat de ander is, hoe ze Ideaal-alter
zijn?
- Ideaalbeeld dat je over anderen opbouwt.
- Vaak zoals wij zelf hadden willen zijn.
o Staat in relatie met alter-beeld en ons zelfbeeld/ideaal-zelf
5. Welk beeld hebben de anderen van mij? Meta-zelf
- Opbouw meta-zelf grotendeels afhankelijk vd mogelijkheden tot inleving in
de ander en in zijn wereld.
- Meta-zelf vergelijken met zelfbeeld
o Meta-zelf onbereikbaar ervaren: mensen uit omgeving verwachten
te veel v. mij
6. Welk beeld zouden de anderen van mij moeten hebben? Hoe wil ik dat de Ideaal-Meta-Zelf
anderen over mij denken?
- Ideaal-meta-zelf zoveel mogelijk realiseren waardoor we tegenstelling
intern en extern zelfbeeld ook behoorlijk goed aanvoelen.
- Zekere controle krijgen op gedrag v. anderen tegenover onszelf
- Eerste 2 vragen hbb betrekking op mezelf:
o Zoals ik ben in de wereld waarin ik leef = zelf-beeld
o Zoals ik zou willen zijn in é wereld waarin ik zou willen leven = ideaal-zelf
- Derde en vierde vraag zijn constructies v. mezelf over de anderen:
o Zoals ze bestaan in hun wereld = alter-beeld
o Zoals ze volgens mij zouden moeten zijn in de ideale wereld = ideaal-alter
- Laatste 2 vragen hbb betrekking op de anderen in relatie tot mezelf:
o Mijn constructie vh beeld dat de anderen v. mij en mijn wereld opbouwden en/of het
beeld dat ze van mij en mijn wereld verwachten = meta-zelf
o Mijn constructie vh beeld dat de anderen v. mij en mijn wereld zouden moeten
hebben = ideaal-meta-zelf
Toepassing dimensies
- Een jongen van 13 jaar uit de bijzondere jeugdzorg zegt het volgende over zichzelf:
o Andere kinderen denken over mij dat ik een leuke gast ben
Meta-zelf
Pagina | 4