Fysiologie van het dier
Hoofdstuk 1: histologie of studie vh weefsel
Het epitheelweefsel
1. Epitheliaal weefsel
• Kenmerk:
o Dicht opeengestapelde cellen
o Grote kern
o Weinig of geen tussencelstof
• Soorten
o Bekledingsepitheel
o Klierepitheel
1.1. Bekledingsepitheel
• Doel=beschermen en bedekken van inwendige of uitwendige
lichaamsoppervlakten(belangrijk in het kader v ziekten/weerstand v dieren en
mensen)
o Uitwendig epitheel
De huid, meerlagig met beschermfunctie
Slijmvliezen of mucosa: inwendige organen die in direct contact staan
met de ‘buitenwereld’ belangrijk in het verteringsstelsel,
ademhalingsstelsel en voortplantingsstelsel ivm weerstand tegen
ziektekiemen en transportfuncties
o Inwendig epitheel
Bedekt holten die niet in contact komen met de ‘buitenwereld’ zoals
bloedvaten, borstvlies, buikvlies,…
Weivliezen of serosa: ook darmscheil of mesenterium: dus de darm is
zowel door een serosa en een mucosa omgeven
o Eenlagig epitheel:
Plaveiselachtig, platte brede en dicht
aansluitende cellen
Cilindervormig, vb in dunne darm, soms
voorzien v trilharen
Kubisch vb speekselklieren/urinewegen
o Meerlagig:
Koe 1 maag en 3 voormagen--> dikke laag beschermingsweefsel
,1.2. Klierepitheel
• W sterk in relatie gebracht met productie en hormonale regeling vh lichaam, zoals
enzymen, vertering, melkproductie, …
• Klieren ontstaan als een zakvormige inzinking of invaginatie
vh dekepitheel
o Het bredere deel is het secreterende deel
o Het smallere deel fungeert als afvoerkanaal
• Soorten
o Obv vorm:
Buisvormige klieren vb zweetklieren,
smeerklieren
Trosvormige op knopvormige klieren vb melkkier, oorspeekselklier.
Deze hebben een boomvormige structuur waarbij de blaasje het
afscheidende deel zijn
o Obv aanwezigheid ve afvoerkanaal
Klieren met afvoerkanaal= exocriene klieren
Klieren zonder afvoerkanaal= endocriene klieren vb
hormoonproducerende klieren die het secretieproduct rechtsreeks in
het bloed afgeven
o Obv secretieproces
Merocriene klieren= secretieproduct w getransporteerd naar de
celwand en uit de cel verwijderd. Er is geen verlies aan cytoplasma en
geen beschadiging vh celmembraan vb melkeiwit
Apocriene klieren = klein deel cytoplasma gaat verloren, melkvet
vraagt inspanning --> grote
Holocriene klieren= cel w volledig omgevormd tot secreet en
uitgescheiden vb talgklieren in de huid
,Het bindweefsel
1. Bindweefsel
• Kenmerken
o Komt overal in het lichaam voor
o Kleiner aantal cellen
o Grote hoeveelheid tussencelstof of grondstof
• Functie:
o Mechanische functie: ondersteunen, omhullen, verbinden
o Stofwisselingsfunctie: verbinding bloed- andere weefsels, zwelvermogen(flow
vocht uit bloed naar weefsel toe), water vasthouden vb uieroedeem
o Verdedingsfunctie: fagocyterende cellen (entingen), antilichamen aanmaken
(reticulair bindweefsel)
• Samenstelling:
o Amorfe basisstof of tussencelstof
Vormloos
Andere cellen w hierin gedompeld (dekepitheel)
Geleiachtig : polysacchariden, vetten, eiwitten, water, …
o Bindweefselcellen of fibrioblasten
Vorming v/e cellulair netwerk
o Bindweefselbundels of collageenbundels
Dunne draden + kitstof
dit deel levert een zeer buigzaam, doch
niet rekbaar weefsel op
o elastische vezels
hebben vorm geknipte vezels -->
uitrekbaar karakter
• soorten (afh. Hoeveelheid collageen)
o elastisch bindweefsel
is geelachtig en bestaat grotendeels uit elastische vezels
vb. in nekband, longalveolen, ophangbanden uier
o vezelachtig bindweefsel
is witachtig
collageenbundels zijn overheersend en lopen onderling evenwijdig of
gekruist
vb pezen, gewrichtsbanden, vliezen rond spieren
o geleiachtig of slijmweefsel
embryonale vorm v bindweefsel
komt voor rond navelstreng bij geboorte
tussencelstof is homogeen en gelei-achtig , vezels zijn zeer zeldzaam
, o netweefsel of reticulair weefsel (belangrijk bij weerstand)
bevat veel cellen die onderling verbonden zijn met veel uitlopers
tussen cellen is er basisstof terwijl mazen vh net grotendeels opgevuld
zijn met lymfocyten
vb lymfeklieren, beenmerg, milt
o vetweefsel
w gekenmerkt door de aanwezigheid van met vet opgepropte cellen
vetcellen zijn bindweefselcellen die hun uitsteeksels verloren hebben en rond
geworden zijn
protplasma vormt vetdruppeltjes, die na samensmelten 1 grote vetdruppel
vormen
Het kraakbeenweefsel
1. kraakbeenweefsel
• kenmerken:
o tussencelstof is harder dan in bindweefsel --> chondrine (= een eiwitmolecule
dat geen calcium bevat)
o er is geen Ca aanwezig!
o Cellen in kraakbeen zijn op bijzondere wijze gerangschikt --> celdeling is van
endogene type, na kerndeling ontstaan er 2 dochtercellen die SAMENBLIJVEN
in moederkapsel
o Kraakbeen is niet of zeer slecht gevoed, niet gevasculeerd, voeding enkel door
diffusie (duurt heel lang --> bv als je rib breekt duurt herstel lang)
o Kraakbeen is omgeven door kraakbeenvlies of perichondrium
• Samenstelling: