HST 1: TRANSPORT voets
een hoofdstuk dat vooral herhaling is, maar we gaan er vaak op terugkomen
vloeistofcompartimenten en hun samenstelling
belangrijke tabel:
waar zit dat water?
intracellulair extracellulair
60% 40%
man = 25l man = 17l
⇒ daarvan is 70% vocht dat tussen de
cellen zwemmen
⇒ 20% daarvan is plasma ( bloed dat
geen bloedcellen bevat)
⇒ 10% daarvan is in afgesloten
compartimenten ( blaas, hersenen,
ruggenmerg…)
vrouw = 21l vrouw = 14l
⇒ daarvan is 70% vocht dat tussen de
cellen zwemmen
⇒ 20% daarvan is plasma ( bloed dat
geen bloedcellen bevat)
⇒ 10% daarvan is in afgesloten
compartimenten ( blaas, hersenen,
ruggenmerg…)
concentratie aan Ca, Na en K verschilt heel hard binnen en buiten de cel:
➔ veel Na buiten, minder binnen, veel K binnen, weinig buiten
➔ lagere PH buiten de cel dan binnen de cel
➔ osmolariteit
➔ calcium is lager binnen de cel dan buiten de cel
, wat we gaan
onderzoeken: hoe
houden we al die
concentraties
constant, hoe wordt
de balans
onderhouden? Hoe
zorgt het lichaam
ervoor dat we altijd
in deze condities
blijven?
belangrijke dingen van vorig jaar
het stromen van ionen naar binnen of naar wordt bepaald door twee parameters
1. concentratie: door concentratieverschillen stromen ionen naar binnen of buiten
2. spanning over het membraan: een heel neg membraanpotentiaal zal neg
afstoten en pos aantrekken en andersom
hoe weten we of een ion naar binnen of
naar buiten stroomt? op basis van deltaG:
- negatief? spontaan
- positief? niet spontaan
- 0? in evenwicht
evenwichtspotentiaal
= de membraanpotentiaal waarbij deltaG gelijk is aan nul, kunnen
we steeds gaan berekenen als je de concentraties kent van je
ionen met de Nernst vergelijking, in praktijk gebruiken we een
makkelijkere formule:
drijvende kracht
=dit is het verschil tussen het membraanpotentiaal en
het evenwichtspotentiaal, bepaald welke richting het
ion stroomt
,typische waarden
oefeningen op drijvende kracht kunnen berekenen
permeabiliteit van fosfolipiden dubbellaag
- permeabel voor: water, hydrofobe moleculen, gassen ethanol
- impermeabel voor: ionen, grotere moleculen..
die shit gaat dan door pompen naar de cel binnen , bijvoorbeeld
ATP gedreven pompen (Na/k, calcium, water….) die zorgen voor
gradiënten opbouwen ( kost energie) en gradiënten afbreken ( levert
energie)
1. gefaciliteerde diffusie
- kanalen: heel snel transport, porie
- uniport er; iets trager want conformatieverandering nodig
2. ionenkanalen en transporters: heel veel soorten, we gaan ze opnoemen zodat ge
weet hoeveel er zijn, families, schept een idee
shit die transporteert
aquaporines
= poriën doorheen een membraan die het celmembraan zeer waterdoorlaatbaar
worden
perforines
= maken poriën in membraan van cellen die ze dood
willen. Een doodmaak cel zet perforines vrij in de buurt
van een doelwitcel, die perforines zorgt dat dat er kei veel
shit in die cel kan en de doelwitcel wordt lek geprikt (
dood)
, ionenkanalen
= meer dan 300 verschillende genen gekend die
coderen voor ionenkanalen, allemaal bepaalde
selectiviteit ( Na, K, Ca….)
algemene structuur
- transmembranaire alfa helices
- vormen buisvormige structuur rond een porie
- trimeer, tetrameer….
- veel families:
1. connexines
= vormen ionenkanalen doorheen twee naburige
cellen, vormen dus gap junction. Als er in beiden
cellen een connexon is gevormd en dan gaan die
samengaan en nu kunnen twee cellen elektrisch
sneller communiceren
2. voltage gated cation superfamily
= heel veel verschillende soorten, ge vindt altijd een basistructuur van een porie
bij ze allemaal terug (K kanalen, DNT kanalen, Ca kanalen…)
3. Epitheliale Ca kanalen
4. Ligand geschakelde kanalen
= gaan open als er ATP of andere liganden aan bindt, hebben allemaal een
andere architectuur maar opnieuw overal porie
5. chloride kanalen
= CFTR kanalen, Cl/Cl kanalen…
6. intracellulaire kanalen
7. transporters
= de richting naar waar het stroomt wordt niet bepaald door de
drijvende kracht maar enkel door deltaG
vb: Na en glucose cotransporters
- transporteren Na en glucose naar dezelfde richting