Samenvatting ruimtelijk bestuursrecht
Hoofdstuk 1 Algemene inleiding
Paragraaf 1 Ruimtelijk bestuursrecht en het recht van de ruimtelijke ordening
Tot het recht van de ruimtelijke ordening rekenen wij dat deel van het recht dat de overheid het
juridisch kader en instrumentarium biedt voor het beleid inzake de ruimtelijke ordening alsmede de
regels omtrent het gebruik van de instrumenten. Hiertoe behoren de Wet ruimtelijke ordening, het
Besluit ruimtelijke ordening, grote delen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, delen
van de Woningwet, een deel van de onteigeningswet en de Tracéwet. Onder ruimtelijke ordening
wordt verstaan: Het van overheidswege bewust ingrijpen in maatschappelijke ontwikkelingen met
een ruimtelijke dimensie. Het regelen van het gebruik van grond vindt ten dele plaats door middel
van regels in bestemmingsplannen, maar de overheid kan ook gebruikmaken van de aan het
privaatrecht ontleende bevoegdheden. Bij de ruimtelijke ordening is het van belang om alle
tegenstrijdige belangen tegen elkaar af te wegen en te coördineren.
Paragraaf 2 Karakteristieken van het ruimtelijk bestuursrecht
Sector- en facetplanning: de afzonderlijke onderdelen van de overheidszorg noemen we sectoren,
waarbij het facet ruimtelijke ordening een rol speelt. In de Omgevingswet worden alle losse
relevante regels in één wettelijk stelsel geïntegreerd. Elk planologisch proces bevat drie fasen die
onderscheiden moeten worden: bestemmen, inrichten en beheren. De drie fasen lopen in de
praktijk door elkaar, en daarom zal er tussen deze fasen geen strak onderscheid worden gemaakt.
Paragraaf 3 Enkele uitgangspunten van ruimtelijk ordeningsrecht
Grondwettelijke bepalingen: Op grond van art. 21 Grondwet draagt de overheid de zorg voor de
bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. In art. 14 lid 1
Grondwet wordt bepaald dat onteigening alleen kan geschieden in het algemeen belang en tegen
vooraf verzekerde schadeloosstelling. De overheid kan op deze grond vergaande beperkingen
opleggen aan het eigendomsrecht. Van onteigening kan enkel worden gesproken indien geen enkele
gebruiksmogelijkheid meer over zou blijven. In art. 14 lid 3 Grondwet wordt bepaald dat er in de
gevallen bij of krachtens de wet een recht op schadevergoeding bestaat indien de uitoefening van
het eigendomsrecht wordt beperkt.
Toelatingsplanologie via wettelijke verboden: De overheid kan de vrijheid van de burger alleen
beperken bij of krachtens de wet. Dit beginsel staat in het omgevingsrecht ook centraal, al is er voor
het bouwen al snel een omgevingsvergunning vereist (art. 2.10 WABO – weigeringsgronden). In de
praktijk blijkt dat de inperking van het eigendomsrecht via bestemmingsplannen ver kan reiken.
Beperking: de eigenaar kan niet verplicht worden de aangegeven bestemming ook daadwerkelijk te
verwezenlijken. Indien de eigenaar iets wil bouwen of het bestaand gebruik wil veranderen, krijgt hij
te maken met beperkingen (= toelatingsplanologie). In de Omgevingswet zullen er gronden komen
om bepaalde in het omgevingsplan opgenomen verplichtingen te realiseren.
Spanningsveld tussen rechtszekerheid en flexibiliteit: De eigenaren van een stuk grond moeten
zekerheid krijgen over het gebruik daarvan. Aan de andere kant moeten plannen soms ook ruimte
bieden voor nieuwe ontwikkelingen. Overheden streven naar plannen die verschillende opties
,openlaten maar toch genoeg sturende werking hebben (flexibiliteitsconstructies). Het bovenstaande
kan leiden tot een aantasting van de rechtszekerheid.
Spanningsveld tussen decentralisatie en centralisatie: De ruimtelijke planning is sterk
gedecentraliseerd en behoort tot de bevoegdheid van gemeenten, maar het Rijk en provincies
dienen ook aan ruimtelijke ordening te doen. Zij zijn bevoegd om algemene regels op te stellen en
hebben eveneens aanwijzingsbevoegdheden. Ook kunnen ze een inpassingsplan vaststellen indien
dit naar nationale belangen noodzakelijk is (art. 3.26 en 3.28 WRO).
Paragraaf 4 Ruimtelijke ordening op drie niveaus
Het ruimtelijk beleid wordt vormgegeven in op de WRO gebaseerde plannen: in structuurvisies en
AMvB’s van het Rijk, in structuurvisies en verordeningen van de provincie en in bestemmingsplannen
van de gemeente. De structuurvisies van lagere overheden hoeven niet in overeenstemming te zijn
met die van de hogere overheden. Dit geldt echter wel tussen in een AMvB neergelegde algemene
regel van het Rijk, provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. In de gemeente is het
bestemmingsplan het belangrijkste plan, die voor de burgers bindend is (art. 3.1 Wro). Een aantal
belangrijke vergunningen zijn gekoppeld aan de inhoud van het bestemmingsplan. Daarnaast mag
een omgevingsvergunning niet in strijd zijn met het bestemmingsplan (art. 2.10 Wabo). Ook kan een
bestemmingsplan bepaalde gebruiksverboden bevatten, die gestraft kunnen worden met
bestuursdwang of een last onder dwangsom. Een bestemmingsplan kan tenslotte ook de
mogelijkheid bevatten om van bepaalde regels ontheffing te verlenen en biedt de Wabo
onafhankelijk een afwijkingsmogelijkheid (art. 3.6 lid 1 onder c Wro jo. art. 2.12 lid 1 onder a Wabo).
Paragraaf 5 Ontstaan en ontwikkeling Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening
Voor de Woningwet van 1901: De meeste steden konden hun grondgebied niet uitbreiden. Na 1870
werd dit pas mogelijk en noodzakelijk vanwege bevolkingsgroei. De gemeente legde vanaf toen
bouwverboden op, maar er bleef een volkshuisvesting probleem bestaan.
De Woningwet van 1901: De wet heeft zich gericht op verbetering van de volkshuisvesting en
ontwikkeld tot een wet voor de ruimtelijke ordening. De gemeente kreeg de bevoegdheid om
uitbreidingsplannen en bouwverboden in te stellen. Daarnaast bracht deze wet verschillende
onteigeningsmogelijkheden en de mogelijkheid om voorschriften vast te stellen.
De Wet op de Ruimtelijke ordening 1962 en de Woningwet 1962: In deze wet werd het
gemeentelijk bestemmingsplan geïntroduceerd. Deze plannen konden op een eenvoudige wijze in
een autonome gemeentelijke verordening worden gesteld. Daarnaast kwam er een wettelijk
schadevergoedingsrecht (art. 49 WRO) -> deze wet is vervallen.
Wijziging Wet op de Ruimtelijke Ordening 1999: De zelfstandige projectvrijstelling de versterking
van de betekenis van hogere plannen waren hierin de belangrijkste wijzigingen.
Wet ruimtelijke ordening (per 1 juli 2008): De wetgever beoogde meer scheiding te brengen tussen
het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en Rijk en anderzijds de juridische instrumenten om
dat beleid te verwezenlijken (structuurvisies). De positie van het bestemmingsplan werd verstevigd
(projectbesluit) en de hogere overheden kregen meer mogelijkheden om ruimtelijke keuzen op
provinciaal en rijksniveau in bindende besluitvorming om te zetten (nieuwe
interventiebevoegdheden).
,Crisis en herstelwet 2010: Deze wet kwam er om bijzondere wettelijke voorzieningen te treffen voor
een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten, ten
einde bij te dragen aan de economische crisis. De wet wordt gebruikt om te experimenteren met
nieuwe juridische instrumenten.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: De besluitvormingsprocedures werden vereenvoudigd
en integraal gemaakt.
Op weg naar de Omgevingswet: alle regelgeving die betrekking heeft op de fysieke leefomgeving
moet zoveel mogelijk in één wet en de daarop steunende uitvoeringswetgeving onder te brengen.
Bestemmingsplannen zullen worden vervangen door omgevingsplannen. De vergroting van de
flexibiliteit zal leiden tot minder rechtszekerheid. Deze wet wordt ongeveer in het jaar 2020
verwacht.
Algemene wet bestuursrecht: Voor alle WRO-plannen gold dat alleen rechtstreeks beroep op de
ABRvS open stond. Daarnaast waren er grote veranderingen op vlak van de handhaving en de
voorbereidingsprocedure.
Nabeschouwing: De wetgever volgt de ontwikkelingen in de praktijk, en er bestaat een gestage
trend tot centralisatie. Daarnaast wordt er minder waarde gehecht aan de rechtszekerheid voor
grondeigenaren.
Hoofdstuk 2 De gemeentelijke structuurvisie
Paragraaf 1 Inleiding
Wro verplicht tot vaststelling van structuurvisies op drie bestuursniveaus -> Rijk, provincie en
gemeente. Gemeentelijke structuurvisie is een van de gemeentelijke Wro-instrumenten.
Paragraaf 2 Bevoegdheid
Gemeenteraad (GR) is verplicht tot het vaststellen van een of meer structuurvisies t.b.v. een goede
ruimtelijke ordening voor het gehele gemeentelijke grondgebied -> art. 2.1 lid 1 Wro. Op het niet
naleven van die verplichting staat geen sanctie. Structuurvisie bevat de hoofdzaken van het door de
gemeente te voeren ruimtelijke beleid. Ook dient structuurvisie in te gaan op wijze waarop raad zich
voorstelt voorgenomen ontwikkelingen te doen verwezenlijken -> uitvoeringsparagraaf.
In art. 2.1 lid 1 Wro een verplichting aan GR en in lid 2 een bevoegdheid tot vaststellen van een
structuurvisie ‘voor aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid’. Dit zijn twee verschillende
soorten structuurvisies, waarvan alleen de eerste verplicht is voor de GR. Art. 2.1 lid 4 Wro ->
beschrijft bevoegdheid van GR om met de raden van buurgemeenten een gezamenlijke
structuurvisie, betrekking hebbend op grondgebied van betrokken gemeenten, vast te stellen.
Paragraaf 3 Doel en inhoud
De verplicht vast te stellen structuurvisie kan op grond van de inhoud gezien worden als een
algemene structuurvisie. Hierin komen de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling en de
hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid naar voren. De facultatieve
structuurvisie omvat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen van de aspecten van het
, gemeentelijk ruimtelijk beleid. De wetgever heeft met de structuurvisies gebroken met het verleden.
De structuurvisies hebben, anders dan voorheen, slechts indicatieve betekenis.
Paragraaf 4 Bijzonderheid totstandkoming en rechtsbescherming
Totstandkoming: Gemeentelijke structuurvisie kan aan inspraak onderworpen zijn. Dit is af te leiden
uit art. 150 Gemeentewet. Daarnaast bepaalt art. 2.1.1 Bro dat bij een structuurvisie wordt
aangegeven ‘op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij voorbereiding daarvan zijn
betrokken’. Hoe dit moet is niet uitgewerkt. Wel bevat art. 1.3.1 Bro een bepaling die voorschrijft
dat het bestuursorgaan (GR) dat voornemens heeft om een structuurvisie op te stellen waarin van
‘ruimtelijke ontwikkelingen’ sprake is, van dat voornemen kennis moet geven overeenkomstig art.
3:12 lid 1 en 2 Awb. In die kennisgeving moet worden vermeld of stukken m.b.t. het voornemen ter
inzage zullen worden gelegd en of gelegenheid (en aan wie) zal worden geboden om zienswijzen in
te dienen. Deze verplichting bestaat niet o.g.v. art. 1.3.1 Bro, wanneer ter zake van het voornemen
een milieueffectrapport wordt opgesteld. Vaststellen van een gemeentelijke structuurvisie kan
namelijk m.e.r.-plichtig zijn dat is zeker het geval, wanneer de structuurvisie het kader vormt voor
andere m.e.r.-plichtige besluiten of wanneer de in de structuurvisie voorziene activiteit significante
gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied
Rechtsbescherming: Het besluit is niet appellabel omdat het staat genoemd in artikel 1 van Bijlage 2
van de Awb, De enige rechtsgang is op grond van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad).
Paragraaf 5 De gemeentelijke structuurvisie en de omgevingswet
De structuurvisie zal in de Omgevingswet worden ingeruild door de omgevingsvisie. Deze zal worden
vastgesteld door Rijk, provincies en gemeenten. Een belangrijk verschil is dat een omgevingsvisie een
ruimere reikwijdte heeft dan een structuurvisie. Het zal een beschrijving bevatten van de hoofdlijnen
van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ook zal rekening worden gehouden met het
voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij
voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaald. De
omgevingsvisies zullen aan iedereen op elektronische wijze ter beschikking worden gesteld.
Hoofdstuk 3 Het bestemmingsplan
Paragraaf 1 Inleiding
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid, maar
blijkt niet het enige instrument waarmee ruimtelijke ordening kan worden bedreven.
Paragraaf 2 Functies van het bestemmingsplan
A. Planningsfunctie. Een goed bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van
de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en geeft houding van gemeente aan. Om
planningsfunctie goed te kunnen vervullen, moet het plan geen eindbeeld vastleggen, maar
mogelijkheden bieden om het voortgaande ontwikkelingsproces te sturen zonder dat de
plan vaststeller een precies eindbeeld voor ogen heeft.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jilldejonge12. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.