Communicatiewetenschappen definities
Paradigma= universeel gedeeld model over wat dient onderzocht te worden door een groep
wetenschappers met een gedeeld methodologisch instrumentarum (=richtinggevende
levensbeschouwing)
Theorie= een logische reeks van met elkaar verbonden stellingen, opvattingen en begrippen over de
empirische werkelijkheid, zodanig geformuleerd dat er toetsbare hypothesen uit zijn af te leiden
= algemene verklaring gebaseerd op observatie, logisch opgebouwd die een relatie tss
geobserveerde fenomenen aanduidt en tracht te verklaren of voorspellen
= een abstracte manier om het communicatie proces beter te begrijpen
Anomalie= dingen die niet meer kunnen verklaard w adhv methodologische instrumenten
Deductie= van een concrete vraag kijken of theorie standhoudt: theorie toetsen via empirisch
onderzoek (specifieke gegevens)
Inductie = via interpretatie van waarnemingen zoeken naar patronen en regelmaat (van waarneming
naar veronderstelling)
Paradigma’s vormen de basis van theorievorming
Heuristische functie v communicatie modellen: gidsen nr sleutelelementen ve proces of systeem
Maatschapijcentrisme = technologisch/mediadeterminisme
Displacement effect: marginale positie innemen vb radio en door een ander medium gedomineerd
worden
Accumulatie functie: winstverwerving van het media kapitaal (voor en door mediabedrijf)
Circulatie functie: snelheid van de circle of life, heeft een sociale en maatschappelijke functie
Indexicale informatie (bij niet verbale communicatie) :
Relationeel aspect van de boodschap: sociaal positioneren via taal; expliciet/impliciet en
(non)verbaal
(versch niveaus v boodschap= inhoudelijk/referentiële boodschap, expressieve/vormelijke,
relationele en appelerende aspect)
Versch com modellen: transmissiemodellen- expressiemodellen/rituele modellen-
publiciteitmodellen-receptiemodellen)
Transmissiemodel = lineair, eenrichting transmissiemodel
Rationele visie= communicatie gericht op informatie-en kennisoverdracht
Rituele visie= communicatie als ritueel proces, representatie v gedeelde visies gericht op plezier
Attentivisie= grijpen en vasthouden v aandacht
Receptie visie= focus op betekenis constructie door ontvangers (Stuart Hall)
Penny press = goedkope kranten in tabloid-stijl die vanaf 1830 in de Verenigde Staten in massa
werden geproduceerd
, Intentie (Carnap): geheel van kenmerken waarop term kan worden toegepast (vb horror film)
Extentie: klasse van zaken waarop de term correct is toegepast (vb It)
Code= systematisch organisatie van een set tekens
Imbrication = informatie overdracht in functie van oriëntatie en evenwicht
Psychofysische perceptie= betekenis ligt vast in het waargenome (=onveranderlijke waarneming)
Transactionale perceptie = betekenis tot stand in transactie tss waarnemer en waargenomene,
onderhandeling)
Media tektst= meaningfull discourse
Syntactisch= ontcijferen van tekens en symbolen
Semantisch= interpreteren en betekenis toekennen
Massamedia in massamaatschtheorie als “agencies of mass impression“ beschouwd
Chicago school= grondlegger: john Dewey, microsociologie, rol communicatie in community building,
centraliteit van communicatie in moderne samenleving, sociale leven= web van symbolische
interactie; onderzoek groepsvorming, etnische groepen Amerika
Journalism school (vandaag cultural studies): eerste opgericht in 1908, invloed professionele praktijk
Gemeinshaft: volksgemeenschap: natuurlijke wil, intieme persoonlijke relaties, welzijn van de groep
als persoonlijke verantwoordelijkheid, traditionele en rigide sociale rollen, f2f contact, wederzijdse
afhankelijkheid, sterke basisinstellingen, ongeschreven normen en regels, ORDE
Gesellshaft (vennootschap, industriële samenleving)
Mechanisch geïntegreerde samenleving: als machines gebonden via consensus, mensen zijn radartjes
Organisch geïntegreerde samenleving: lichaam waarin verschillende cellen individueel verschillende
specifieke taken uitoefenen (formele en functionele samenwerking individuen: specialisatie,
arbeidsindeling, interdependentie)
Stroman= quasi karikatuur massamaatschappijtheorie: niet iedereen aanvankelijk overtuigd van de
media en niet iedereen dezelfde visie van de massamaatschappij
Propaganda= poging om percepties te vormen, cognities te manipuleren en gedrag sturen om een
gewenste respons te bereiken
Laswell: complex stimulus-respons model
= multiplicatie van stimuli die gewenste respons realiseren; uitschakelen van stimuli die aan
ongewenste respons kunnen bijdragen
Hoe? Beheer van collectieve attitudes (=gedeeld gedragspatroon) door de manipulatie van
significante symbolen (expressieve functie: uitdrukken van attitudes en propagandistische functie
herbevestigen of definiëren van attitudes)
(zie massamaatsch theorie, psychoanalyse en behaviorisme); geen directe effecten, iets moeilijker s-r
model, controle door wetenschappelijke technocratie, democratisch management door ‘science of
democracy’ en engineering consent