Samenvatting van het boek Psychiatrie, een inleiding 10e editie. Dit is een concrete samenvatting met de belangrijkste stof. Alle verdieping, voorbeelden en overbodige informatie is weggehaald.
Alle testen + vragenlijsten psychodiagnostiek volwassenen
Alles voor dit studieboek (165)
Geschreven voor
Hanzehogeschool Groningen (Hanze)
Toegepaste Psychologie
Psychopathologie
Alle documenten voor dit vak (16)
Verkoper
Volgen
ivonk
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Hoofdstuk 1 Introductie
1.2.1 Criteria voor afwijkend gedrag
1. Uitzonderlijk.
2. Sociaal afwijkend.
3. Foute perceptie of interpretatie van de realiteit.
4. Aanzienlijk emotioneel lijden van de persoon.
5. Ongepast of contraproductief gedrag.
6. Gevaar.
1.3 Historische visies op afwijkend gedrag
In onze cultuur is de visie op afwijkend gedrag dat dit het product is van de biologische en
psychosociale factoren.
1.3.1 Griekse oudheid: Hippocrates
Hij stelde dat de gezondheid van het lichaam en de geest wordt bepaald door een evenwicht in de
humores, of lichaamssappen.
Slijm (flegma) Flegmatiek Lethargisch of traag persoon
Zwarte gal Melancholie Depressie
Bloed Sanguinische dispositie Vrolijk, zelfverzekerd en
optimistisch
Gele gal Cholerisch Driftig
1.2.8 Evidence-based medicine
Evidence-based medicine (EBM): het streven om gebruik te maken van het beste beschikbare bewijs
bij het maken van een keuze voor de behandeling van een patiënt. Dit bewijs is altijd afkomstig uit
de huidige stand van de zaken van de (medische) wetenschap. De basis van het bewijs is verdeeld in
zes stappen, waarbij de laatste stap het ‘hardste’ bewijs levert:
1. Gevalsbeschrijving;
2. Verzameling van gevalsbeschrijvingen;
3. Open, niet vergelijkend onderzoek;
4. Vergelijkend onderzoek;
5. Randomised controlled trials (RCT’s): patiënten worden door het lot aan de ene of andere
behandelconditie toegewezen en verder behandeld;
6. Meta-analyse van RCT’s, waarbij de resultaten van diverse RCT’s worden gebundeld en
statistisch worden bewerkt.
1.4 Ethiek in onderzoek
Twee belangrijke ethische principes zijn informed consent en vertrouwelijkheid.
Hoofdstuk 2 Visies op afwijkend gedrag en
behandelmethoden
2.2 Het biologisch perspectief
Het functioneren van het zenuwstelsel speelt een rol in de ontwikkeling van afwijkend gedrag.
2.2.1 Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel is opgebouwd uit neuronen, zenuwcellen die door het hele lichaam signalen of
‘boodschappen’ doorgeven. Elk neuron heeft een cellichaam. Daarin bevindt zich de celkern waarin
,zuurstof wordt omgezet, zodat de cel zijn werk kan doen. Uit het cellichaam steken korte vezels naar
buiten, de zogenoemde dendrieten. Ze ontvangen de boodschappen (zenuwimpulsen) van naburige
neuronen. Elk neuron heeft één axon (het lange, dunnen gedeelte van een neuron waarlangs de
zenuwimpulsen zich voortplanten), dat als een soort slurf uit het cellichaam steekt. Axonen kunnen
zich in verschillende richtingen vertakken en meer dan een meter lang worden. elk axon eindigt in
een aantal kleine, vertakte verdikkingen die eindknopjes heten. Sommige neuronen zijn bedekt met
een myelineschede, een isolerende laag die de overdracht van neurale impulsen vergemakkelijkt. De
impulsen bewegen zich altijd in één richting over het neuron: via de ontvangen dendriet naar het
cellichaam en dan verder via het axon naar de eindknopjes. Daar wordt de boodschap via
eindknopjes verstuurd naar andere neuronen, spieren of klieren. Neurotransmitter: chemische stof
die neurale boodschappen van het ene neuron naar het andere vervoert. Synaps: spleetje tussen
een eindknopje van het ene neuron en de dendriet of het soma (cellichaam) van een ander neuron
waarlangs de neurale impulsen worden doorgegeven. Elke neurotransmitter heeft een eigen
chemische structuur die alleen door één soort haven, of receptorplaats, op het ontvangen neuron
kan worden ontvangen. Receptorplaats: deel van een dendriet van het ontvangen neuron dat
gevoelig is voor bepaalde neurotransmitters. Verdwaalde neuronen worden door enzymen in de
synaptische spleet afgebroken of weer in het neuron opgenomen door de eindknopjes van het axon
(heropname).Psychofarmaca, inclusief medicijnen tegen angst, depressie en schizofrenie, lijken de
beschikbaarheid en werking van neurotransmitters in de hersenen te beïnvloeden.
Onderdelen van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit twee onderdelen, het centrale zenuwstelsel en het perifere
zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel wordt gevormd door de hersenen en het ruggenmerg. Het
perifere zenuwstelsel bestaat uit de zenuwen (neuronen) die (a) sensorische boodschappen
ontvangen en naar de hersenen en het ruggenmerg verzenden, en (b) de zenuwen die
boodschappen vanuit de hersenen of het ruggenmerg verzenden naar de spieren en naar de klieren.
Centrale zenuwstelsel
Medulla: gebied in de achterhersenen dat de hartslag en de ademhaling reguleert. Beïnvloedt
ook slaap, niezen en hoesten.
Pons: gebied in de achterhersenen die informatie doorgeeft over bewegingen en de stand van
het lichaam en is betrokken bij functies die te maken hebben met aandacht, slaap en
ademhaling.
Cerebellum (kleine hersenen): gebied achter de pons in de achterhersenen dat te maken heeft
met de coördinatie en balans.
De middenhersenen liggen boven de achterhersenen. Hier lopen de zenuwbanen die de
achterhersenen verbinden met de voorhersenen.
Reticulaire activeringssysteem (RAS): begint in de achterhersenen en loopt via de
middenhersenen door tot onder in de lagere voorhersenen. Heeft te maken met aandacht, slaap
en arousal (activering). Stimuleren van het RAS verhoogt de alertheid. Dempende middelen
verlagen de activiteit van het RAS.
Thalamus: gebied in de voorhersenen dat sensorische informatie doorgeeft aan de cortex en een
rol speelt in processen rond slaap en aandacht.
Hypothalamus: gebied in de voorhersenen dat betrokken is bij het reguleren van
lichaamstemperatuur, emoties en motivatie.
Limbische systeem: aantal gebieden in de voorhersenen die betrokken zijn bij leren, herinnering
en basale driften. Bestaat uit de hypothalamus, delen van de thalamus en andere delen van de
hersenen.
, Basale ganglia: cluster van neuronen tussen de thalamus en het cerebrum, dat betrokken is bij
de coördinatie van motorische (bewegings-) processen.
Hersenschors (cerebrale cortex): het geplooide oppervlak van het cerebrum, verantwoordelijk
voor de verwerking van sensorische stimuli en de aansturing van hogere mentale functies als
denken en taalgebruik.
Cerebrum: de grote massa in de voorhersenen die wordt gevormd door de twee hersenhelften.
Elke hersenhelft bestaat uit vier delen, of kwabben:
o Occipitaalkwab: heeft vooral te maken met zien.
o Temporaalkwab: heeft te maken met de verwerking van geluiden of auditieve stimuli.
o Pariëtale kwab: is betrokken bij het verwerken van sensaties op het gebied van tast,
temperatuur en pijn.
o Sensorisch gebied (of sensorische cortex): van de pariëtaalkwab ontvangt informatie van
de huidsensoren van het hele lichaam.
Neuronen in het motorische gebied (of motorische cortex) van de frontaalkwab zijn betrokken bij de
beheersing van spierresponsen. De prefrontale cortex is betrokken bij hogere mentale (executieve)
functies als denken, problemen oplossen, impulscontrole en taalgebruik. De frontale
hersengebieden zijn evolutionair het laatst ontwikkeld en het kwetsbaarst voor functieverlies. Bij
veel psychische stoornissen zijn afwijkingen in structuur of functie in dit gebied te vinden.
Perifere zenuwstelsel
Zonder perifere zenuwstelsel kunnen we de wereld niet waarnemen, noch erop reageren. De twee
belangrijkste delen van het perifere zenuwstelsel:
Somatische zenuwstelsel: verantwoordelijk voor het transport van informatie van de
zintuigen naar de hersenen en van de hersenen naar de skeletspieren.
Autonome zenuwstelsel (AZS): betrokken bij emotionele reacties en reguleert de klieren en
onbewuste activiteiten.
o Sympathische zenuwstelsel: gas stress
o Parasympatische zenuwstelsel: rem stress
2.3 Het psychologische perspectief
2.3.1 Psychodynamische modellen
Bewuste: volgens Freud het deel van de geest dat overeenkomt met wat op dit moment onder onze
aandacht is. Voorbewuste: volgens Freud het deel van de geest waarvan de inhoud buiten het
huidige bewustzijn ligt, maar waarvan we ons bewust worden als we onze aandacht erop richten.
Onbewuste: volgens Freud het deel van de geest dat buiten het bereik van het normale bewustzijn
legt en dat onze instinctieve drijfveren bevat. Freud onderscheidde in onze persoonlijkheid drie
psychische structuren:
1. Id: de onbewuste psychische structuur die onze primitieve instincten (honger, seks, agressie)
bevat en die wordt aangestuurd door het lustprincipe (wenst directe behoeftebevrediging.
Houdt geen rekening met sociale normen en waarden of behoeften van anderen). Is vanaf
de geboorte aanwezig.
2. Ego: komt overeen met het concept van het zelf. Werkt volgens het realiteitsprincipe (houdt
rekening met sociale acceptatie en praktische overwegingen) en is in staat om frustratie te
tolereren. Dit onderdeel ontwikkelt zich tijdens het eerste levensjaar. (bemiddelaar tussen id
en superego).
3. Superego: internaliseert normen van ouders en belangrijke anderen en functioneert als
moreel geweten. Ontwikkelt zich rond het vierde levensjaar.
, Afweermechanismen
Afweermechanisme: volgens Freud strategieën om de realiteit te vervormen, door het ego gebruikt
om het zelf te beschermen tegen het bewustzijn van angstaanjagende zaken:
Verdringing: verdrijving van angstaanjagende ideeën uit het bewustzijn naar het onbewuste
Regressie: terugkeer naar een vorm van gedrag dat kenmerkend is voor een eerder stadium
Rationalisatie: gebruik van misleidende rechtvaardiging voor onacceptabel gedrag
Verplaatsing: verplaatsing van ideeën en impulsen over bedreigende of ongeschikte
objecten naar minder bedreigende objecten
Projectie: toeschrijven van eigen onacceptabele impulsen aan anderen
Reactieformatie: gedrag dat tegengesteld is aan de werkelijke impulsen, om de werkelijke
impulsen te onderdrukken
Ontkenning: weigeren om de werkelijke aard van een bedreiging onder ogen te zien
Sublimatie: ombuigen van primitieve impulsen in positieve, constructieve acties
Stadia van psychoseksuele ontwikkeling
Freud formuleerde vijf psychoseksuele stadia van ontwikkeling:
Orale stadium (eerste levensjaar): baby’s bereiken seksueel genot door aan hun moeders
borst te zuigen en door alles wat zich in hun buurt bevindt in hun mond te steken.
Anale stadium (tweede levensjaar): kind ervaart seksueel genot door samentrekking en
ontspanning van de sluitspieren rond de anus.
Fallische stadium (derde levensjaar): de belangrijkste erogene zone in dit stadium is rond de
uitwendige geslachtsdelen. Ontstaan oedipuscomplex en het elektracomplex (eindigt rond
vijfde of zesde levensjaar). Door de identificatie met de ouder van dezelfde sekse
internaliseert het kind de ouderlijke normen en waarden: het begin van het superego.
Latente stadium (circa zes tot twaalf jaar): de seksuele impulsen verkeren in een
sluimerende (latente) toestand. De aandacht wordt nu gericht op school en spelen.
Genitale stadium (begin van de puberteit): de seksuele driften komen weer tot leven, om
zich uiteindelijk volledig te ontplooien in volwassen seksualiteit, het huwelijk en het krijgen
van kinderen. De seksuele gevoelens voor de ouder van het andere geslacht komen tijdens
de adolescentie weer boven water, dan zijn ze echter verplaatst naar, of overgedragen op,
sociaal acceptabele leden van het andere geslacht.
2.3.2 Leermodellen
Het behavioristische perspectief ook wel leer- of gedragspsychologie genoemd, streefde naar een
objectieve psychologie. Definieert psychologie als de studie van observeerbaar gedrag. Vanuit het
leerperspectief is afwijkend gedrag het gevolg van verwerven van verkeerd, ongepast gedrag.
Beschouwt het abnormale gedrag als het probleem.
De rol van klassieke conditionering
Ivan Pavlov. Bij klassieke conditionering wordt een neutrale stimulus vlak voor of tegelijkertijd met
een ongeconditioneerde stimulus aangeboden. De neutrale stimulus wordt op deze manier
gekoppeld aan de ongeconditioneerde stimulus, waarna de reactie op de neutrale stimulus hetzelfde
wordt als de reactie op de ongeconditioneerde stimulus. Zodra deze koppeling tot stand is gebracht,
wordt de neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus genoemd. Vanuit het leerperspectief is
gedrag normaal als het een passende reactie is op bepaalde stimuli, geconditioneerd en
ongeconditioneerd.
De rol van operante conditionering
Burrhus Skinner (1904-1990) probeerde een antwoord te vinden op de vraag hoe nieuw gedrag
ontstaat. Hij ontdekte dat mensen en dieren leren dat hun gedrag bepaalde consequenties heeft.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper ivonk. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.