Les 1: wat is politieke communicatie?
MEDIA - EFFECTEN (OP PUBLIEK)
Tekst 1: Lazarsfeld en Merton (1948)
o Canonic tekst: canon voor de politieke communicatie => tot dit artikel dacht men dat de media
almachtig was: als mensen een mediaboodschap zien, zijn mensen daar direct van overtuigd en deze
tekst trekt dit in twijfel
o Onder de indruk van propaganda tijdens WOII (o.a. Lasswell)
o Komst print, radio, film (alle huishoudens kregen een radio) – angst voor de ‘almachtige media’
o Bekijken in hoeverre die bezorgdheid eigenlijk terecht is → Start wetenschappelijk onderzoek
o Maar weinig sluitend bewijs voor macht media en weinig bewijs voor het feit dat propaganda echt
zou werken (doet er wel iets toen bv mensen die veel in de media komen lijken belangrijker of kan
sociale normen creëren)
1. Slechts zelden monopolie op informatie: enige manier waarop propaganda invloed kan
hebben is een monopolie => wanneer je 1 bericht hebt dat constant word verspreid of 1
actor die volledige invloed heeft over de media (in een democratie kan dit dus niet want er
zijn altijd tegen berichten)
2. Sociale contacten zijn belangrijker: sociale contacten spelen grotere rol dan de media
3. Media versterken eerder bestaande attitudes: als je een bepaalde mening hebt, kan de
media deze versterken maar ze kunnen mensen niet van mening doen veranderen door
kunnen advertenties en reclames wel werken omdat deze aanzetten tot kopen van iets wat
je al wou
Significant effects (1920-1940)
o Media (vooral radio) als propaganda-instrument => media is almachtig
o Hypodermic Needle Theory (of “magic bullet”): media hebben volledige invloed
Passief publiek
Die media berichtgeving direct accepteert
Directe en uniforme invloed van de media: iedereen neemt het bericht over, er zijn geen
verschillen tussen mensen
o Simplistisch
o Weinig empirisch onderzoek: gebaseerd op de gebeurtenissen in Europa toen
War of the World (eind Jaren 30): er werd een hoorspel nagespeeld waarbij er op de radio
verslag werd gedaan hoe aliens de aarde binnen vielen en de aarde veroverden. Mensen
hadden niet door dat dit een hoorspel was, waardoor dot tot veel paniek heeft geleid
Minimal effects theory (1950 –1960)
o Lazarsfeld et al. (kiezersonderzoek)
o Eerste empirisch onderzoek naar stemgedrag
o Minimale effecten van media om twee redenen:
1. Interpersoonlijke netwerken: mensen worden beïnvloed door vrienden, kerk, vakbonden
waardoor deze netwerken veel belangrijker zijn dan de media zelf
Omgeving grotere invloed op meningsvorming
Two-step flow of communication = als de media een effect heft verloopt dit door 2
stappen, de enigste manier om effect te hebben is door te werken met opinieleiders
=> mensen zitten in een netwerk waar er 1 opinieleider is die de media volgt en de
rest beïnvloed
Opinieleiders: media moet opinieleiders beïnvloeden om invloed te hebben
Media hebben zelden ‘zuiver’ effect
Directe media-effecten moeilijk meetbaar
2. Selectieve blootstelling en reinforcement
Niet alle berichtgeving wordt ‘geconsumeerd’, niet alles wordt ‘aangenomen’, meest
gevoeligen worden niet blootgesteld => mensen gaan enkel naar media kijken die in
lijn zijn met hun opinie (bv media die hun politieke overtuiging bevestigen)
, = Uses and gratifications theorie: wat doen mensen met de media
Vb. vermijden van cognitieve dissonantie
Media bevestigt (reinforces) gedrag en opinie, maar verandert het niet => als
mensen info tegen komen die tegen hun opinie ingaan, gaan ze dit ook niet
accepteren (want deze info creëert een gevoel van ongemak, wat we willen
vermijden)
Not so minimal effects (1960-1990)
o Context:
Afnemende sociale cohesie (minder lid worden van vakbond of minder naar de kerk gaan) =>
meer ruimte voor individualisme en om zelf opinies te ontwikkelen
Opkomst en groei televisie
Beelden: ‘emotionele’ effecten => beelden blijven sterker hangen dan woorden
Broadcast democracy => verschillende nieuwe zenders die een groot bereik hebben,
politiek nieuwe kreeg een groter bereik en kon dus meer mensen overtuigen
Doorbreekt selectiviteit => mensen krijgen een veel breder perspectief aan opinies
mee
Belang van selectiviteit zou overschat zijn
Nieuw onderzoek en methodes (bv experimenteel onderzoek) + niet alleen focus op
attitudes en stemgedrag (bv onderzoek naar agenda setting)
o Agenda-setting (McCombs & Shaw 1972)
Media bepalen niet wat publiek denkt, maar waarover
Bv als criminaliteit veel in de media komt, gaan mensen hier ook meer aandacht aan geven
o Spiral of silence (Noelle-Neumann 1974)
Perceptie van dominant idee (door de media) wegens angst voor sociale isolatie
Mensen zijn constant bezig met de publieke opinie te polsen om te kijken of hun idee
overeenkomt met het idee van de meerderheid: als dit het geval is, durven mensen voor hun
opinie uit te komen en anders niet => dit zorgt ervoor dat dominante ideeën alleen maar
dominanter worden
BACK TO MINIMAL EFFECTS?
Tekst 2: Bennett & Iyengar => verschillende maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot minder media
effecten
o Veel meer (proliferatie) en fragmentatie van de media => vroeger had je de broadcast, het VRT
journaal waar heel Vlaanderen naar keek, tegenwoordig heb je veel meer media
Meer individuele keuze: mensen kunnen zelf kiezen wat ze wanneer willen kijken => gevolg
is dat mensen veel minder naar het nieuws kijken
o Partisan selective exposure (congruent nieuws): vanaf jaren 90 opkomst partijdige media waardoor
mensen terug enkel naar media gaan kijken die in lijn is met hun overtuiging waardoor er meer
versterkende effecten zijn dan overtuigende
Versterkend effect (reinforce)
Niche news paradigma (Fox News)
Polarisatie: mensen worden extremer in hun opinies + kan leiden tot meer conflict waardoor
ze mensen met een andere politieke mening gaan haten (bv niet willen dat je kind trouwt
met iemand met een andere politieke ideologie)
Recent nog verder versterkt door sociale media? Filter bubbles en echo chambers
, Of toch effecten?
o Politieke informatie is meer dan enkel nieuws, ook entertainment effect (bv. De Ideale Wereld, Bart
De Wever die deelnam aan de Slimste mens)
o Attitudeversterking is ook een effect (polarisatie!)
o Selective exposure en avoidance is overdreven
Voorkeur voor attitude-consistente info ≠ negeren van attitude-inconsistente info (mensen
gaan ook nieuws tegen komen dat niet strookt met hun ideeën)
Fox News kijken slechts 7,5% van totale televisietijd
Ook op sociale media gemengd bewijs filter bubbles & echo chambers
Besluit historiek media effecten
o Permanente slingerbeweging tussen veel effecten en weinig effecten van de media
o Bijzonder moeilijke vraag (causaliteit altijd moeilijk in sociale wetenschappen)
o Media-impact ‘isoleren’ is quasi onmogelijk
Fragmentatie media
Meten blootstelling: mensen kunnen op verschillende manieren media binnen krijgen
(sociale media, via de radio, online, etc.)
Media is omnipresent
Real world
o Veel onderzoek met tegenstrijdige antwoorden
Nagaan in welke omstandigheden, welke media, welk (sterk of zwak) effect hebben
(contingentie) => nu wel nieuwe methodes
MEDIASYSTEMEN
Mediasystemen
o Universele werking van media?
Vb. VS en België/Nederland: voor gaande was heel erg Amerikaans omdat politieke
communicatie van oorsprong een heel Amerikaans veld is
In andere landen: niet altijd dezelfde werking en effecten
o Een van de bekendste en meest gebruikte: Hallin & Mancini (2004)
o Drie modellen (volgens H&M) => zie verder
Hallin & Mancini: 4 dimensies
o 1. Ontwikkeling van de massa media (wanneer tot stand en bereik?)
Bereik: Circulatie van kranten => wie leest de krant?
Doelgroep: meer voor elite of meer voor massa publiek
o 2. Politiek parallelisme – link tussen politiek en media: als media gelinkt is aan politieke partijen of
stromingen dan is er een hoog politiek parallelisme
Inhoudelijke connectie: bij hoof politiek parallelisme => zie je vaak partijdige media
Dit zag je veel tijdens de verzuiling => de meeste kranten in België hebben een
politieke achtergrond (bv standaard = katholieke partij)
Organisationele connectie: landen waar journalisten de politiek in kunnen gaan of waar
politici directeur worden van een krant
Rolopvatting journalist: neutraal doorgeefluik of medespeler?
o 3. Journalistiek professionalisme
Journalistieke onafhankelijkheid: worden ze beïnvloed door politici?
Eigen normen + routines van journalisten (beschermen bronnen, hebben van een opleiding)
Beroepsverenigingen
o 4. Rol van de staat – Mate van tussenkomst in de media
Staat als eigenaar met sterke publieke omroepen
Mate van subsidies, mediawetten, raad voor journalistiek
Censuur
, Model 1: Polarized Pluralist
o Griekenland, Italië, Portugal, Spanje, (Frankrijk)
o Late democratisering, sterke politisering, sterke staat
o Lage circulatie van kranten + vooral focus op elite (mensen die al politieke interesse hebben)
georiënteerde pers (pol. actieven - inactieven) dus vooral kwaliteitskranten die politiek al interessant
vinden
o Hoog politiek parallelisme: partijdige kranten die hun mening geven
External pluralism: media is partijdig en totaal niet divers maar als je kijkt naar het systeem
in zijn geheel heb je wel een hoog pluralisme want je hebt hele linkse en rechtse kranten
waardoor je op het systeem niveau wel alle stemmen vertegenwoordigd ziet
o Lage professionalisering journalisten: journalisten gaan de politiek in
Toewijding aan ideologie/partij eerder dan beroepsnorm
o Grote invloed van staat op media
Eigenaar, regulator, fondsen
Instrumenteel gebruik van media => doel is om media politiek te gebruiken
Model 2: Democratic Corporatist
o Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Nederland, Noorwegen
o Sterk georganiseerde sociale groepen, corporatisme => vertegenwoordiging verliep door groepen
o Consensuspolitiek, meer-partijen systeem
o Vroege persvrijheid
o Hoge krantencirculatie, gelezen door een divers publiek (veel mensen lazen de krant)
o Historisch politiek parallelisme: tijdens verzuiling was elke krant gelinkt aan een politieke partij in –
maar nu neutrale professional waardoor politiek parallelisme nu niet meer hoog is
o Hoge professionalisering journalisten
Journalistenverenigingen (VVJ)
o Staat als facilitator informatiestroom eigenaar, regulator, fondsen
Rijmt subsidies en eigenaarschap met persvrijheid en neutraliteit => staat wil geen politiek
uitoefenen maar wil een situatie creëren waarin er objectief en neutraal nieuws is
Public interest
Model 3: Liberal
o VS, Groot-Brittannië, Canada, Ierland
o Individu > staat; individuele vertegenwoordiging
o Majoritarian systemen
o Vroege persvrijheid + commerciële media komt sneller op in deze landen
o Medium/hoge krantencirculatie, maar dalend
o Vooral commercieel
o Laag politiek parallelisme(! GB): media waren van het begin al heen neutraal (met uitzondering van
GB waarbij kranten wel een sterke politieke mening hadden, deze kranten werden wel commercieel
opgericht)
intern pluralisme: binnen 1 krant zie je verschillende meningen aanbod komen, neutralisme
waardoor elke stroming aanbod moet komen
Informatie georienteerd
o Sterke professionalisering (!= verenigd)
Journalistieke autonomie eerder markt dan politiek
o Rol staat is afwezigheid (niet ingrijpen in informatiestroom); sterke rol van de markt (uitzondering
BBC wel een sterke publieke omroep in GB)