Filosofie 2BA
Filosofie beschouwt alledaagse dingen:
Verschijnselen
Gedrag
kennis (van verschijnselen en gedrag)
en heeft daarvoor bijzondere technieken
kernvragen
Wat is werkelijk?
Hoe moeten we leven?
Welke kennis is betrouwbaar?
Wanneer is een redenering correct?
Wanneer is iets mooi?
Filosofische disciplines
Wat is werkelijk?: ontologie/metafysica/zijnsleer
Hoe moeten we leven?: ethiek/moraalfilosofie
Welke kennis is betrouwbaar?:epistemologie/kennisleer/wetenschapsfilosofie
Wanneer is een redenering correct?: logica/argumentatie
Waarom is iets mooi?: esthetica
Wat is werkelijkheid ?
Filosofen trachten antwoorden te geven op vragen als:
Wat bestaat? Wat is?
Wat is tijd? Wat is ruimte?
Heeft het zin te spreken van ‘een lege ruimte’?
Wat is vrijheid? Kan een mens vrij zijn?
Heeft het zin te spreken van ‘het individu’?
De antwoorden geven een aanvulling op wat natuurkundigen, psychologen,
en alle andere wetenschapsmensen vanuit hun respectievelijke discipline
bedenken:
bvb. natuurkundigen proberen aan de hand van concepten als ‘ruimte’ en
‘tijd’ de verschijnselen te verklaren:
bvb. sociaalpsychologen pogen aan de hand van begrippen als ‘vrijheid’ en
‘individu’ het menselijke gedrag te duiden.
, Filosofen:
1. THALES (640 – 550, Miléte)
REDUCTIE: (is het scheikundige proces waarbij een stof (de oxidator) elektronen opneemt
van een andere stof (de reductor))
Herleiding van veelheid naar eenheid
Op zoek naar de archè (oorsprong) -> Die archè blijft steeds aanwezig
in de natuur: ‘wat altijd en onveranderlijk is, alles onveranderlijk
aanwezig is’
Thales: water
Demokritos (460-370): atomen
Radicaal: fysicalisme = alles herleidbaar tot de fysica
Gevaar: demystificatie = iets helder en duidelijk maken zodat het
geheimzinnige ervan verdwijnt
Geen originele teksten meer
Anekdotes: zonsverduistering, olijfpers, put.
Eerste natuurfilosoof: op samenhangende wijze zonder te verwijzen naar
goden of magische krachten de natuur (physis) verklaren.
Stelling van Thales: herleiding van de wereld tot wiskunde
2. PYTHAGORAS (570 – 500)
Stelling: a 2+ b2=c 2
Relatie tussen intervallen van toonladders en wiskundige verhoudingen.
Indien de rechthoekzijden gelijk zijn, dan kan de schuine zijde niet
worden uitgedrukt als een verhouding van de rechthoekzijden.
De natuur kan door het beoefenen van de wiskunde worden begrepen
toepassing:
Argumentatief: Suggereert een diepere waarheid.
Onderzoekend: Zet aan tot verder verkennen door op te delen en dieper te graven.
Voor ontwerpers: Herleiding van een object tot elementen die je (op een bepaald
niveau) niet meer verder kan opdelen. (abstract) Je ontwerpt vervolgens door combinatie
van die elementen. Of je ontwerpt vanuit één basisvorm (vb. kubus). Of je ontwerpt vanuit
één principe. (vb. ecologie). Of je gebruikt één grondstof (vb. hout).
3. ANAXIMANDER (610 – 550, Miléte)
PRINCIPE VAN VOLDOENDE REDEN:
Anaximanders redenering:
“De aarde is onbeweeglijk omdat een beweging in welke richting ook geen
verschil zou maken.”
Anders gezegd: alle richtingen zijn gelijk. Er is geen reden om te bewegen
in een bepaalde richting (want alle richtingen zijn gelijk) dus beweegt de
aarde niet.
Er is geen voldoende reden om te bewegen.
, “nihil est sine ratione cur potius sit quam non sit”:
“niets is zonder reden waarom het veeleer bestaat dan waarom het niet
bestaat”
Christian Wolff (1679/1754)
• “obwohl uns diese Gründe meistens nicht bekannt sein mögen”
“alhoewel deze redenen ons meestal niet bekend zullen zijn”
Wilhelm von Leibniz (1646-1716)
Niet dat ze er niet zijn, wel dat de mens er niet altijd de toegang toe zal
hebben.
De archè volgens Anaximander:
Apeiron (Grieks voor ‘het onbegrensde’)
Datgene wat onderliggend is aan alle dingen heeft zelf geen kenmerken:
het is alles en tegelijkertijd niets.
Er moet iets zijn dat alle dingen gemeen hebben, de ultieme oorzaak,
maar precies daarom is het zelf onbepaald en dus onvatbaar: apeiron
Dat komt weerom neer op het principe van voldoende reden: alles heeft
een (materiële) oorzaak, maar die (materiële) oorzaak is (uiteindelijk)
onkenbaar.
Redenen maar geen oorzaak:
Het principe van voldoende reden betekent niet dat er noodzakelijk een
oorzaak is
Arthur Schopenhauer (1788/1860): 18de eeuw – 19de eeuw
voor alles wat je weet, het feit dat je bestaat, het feit dat je verandert en voor
alles wat je doet zal er een voldoende reden zijn, maar niet noodzakelijk een
oorzaak.
Waarom een geschenkje? Waarom leef je? Dat heeft een reden, maar niet
noodzakelijk een oorzaak
Kritiek van Hume: David Hume (1711/1776): 18de eeuw
Hoe sterk het principe ook mag zijn, het valt niet te bewijzen (daarom is het ook
een principe dat je aanneemt of niet)
Je kan niet aantonen dat er een verband is tussen een reden en een
oorzakelijkheid
Je kan niet bewijzen dat er een reden is voor de samenhang in de wereld.
Toepassing:
Argumentatief: Elk onderzoek is gelegitimeerd: je leert niets bij door te stellen
dat er geen reden is voor iets te zijn zoals het is.
Onderzoekend: Alles wat is, heeft een reden: dat is zelf de reden dat je je
steeds weer de vraag stelt waarom iets het geval is. Alles moet dus een
verklaring hebben. Het principe van voldoende reden stimuleert als geen ander
de zoektocht naar kennis
Voor ontwerpers:
1. Stel steeds of verwacht je altijd aan de vraag: waarom? Het antwoord ‘daarom’ is
geen antwoord.
, 2. De reeks van vragen kan je beëindigen wanneer je bij een evidentie aankomt.
3. Als zich herhaaldelijk een probleem voordoet moet je op zoek gaan naar de reden
dat het zich voordoet. Het kan toeval zijn wanneer zich iets voordoet, maar
hoogstwaarschijnlijk niet wanneer het zich onder dezelfde omstandigheden weer
voordoet (ceteris paribus, ‘de andere dingen zijn hetzelfde gebleven’). Dan moet
er een voldoende reden zijn voor die gebeurtenis.
4. ANAXIMENES (585 – 528, Miléte)
ANALOGIE: overeenkomst tussen twee zaken als basis voor een redenering
lucht
“Zoals onze ziel, die lucht is, ons in stand houdt, zo omringen adem en lucht de
gehele wereld.”
“De sterren draaien om de aarde zoals een tulband ons hoofd omringt.”
“Het universum draait als een molensteen.”
“De sterren zitten vast aan de kristallijne sferen zoals met spijkers.”
“De zon is zo plat als een blad.”
Er wordt telkens een eenvoudig voorbeeld aangehaald om iets complex te verklaren
= analogie
EMPEDOKLES (495 – 435)
“De wisselwerking tussen de dingen houdt nooit op, dan komen ze samen door
Liefde, dan worden ze uit elkaar gedreven door haat of Strijd.”
4 elementen: aarde, water, lucht, vuur
XENOPHANES (580 – 485)
“Als ossen en paarden en leeuwen handen hadden en kunstwerken konden
scheppen, dan zouden de paarden de goden afbeelden als paarden, de ossen als
ossen en hun lichamen overeenkomstig hun eigen aard.”
“Er is geen mens, en er zal er ook nooit één zijn, die de volledige waarheid kent
over de goden. En zelfs al zou iemand het geluk hebben de volledige waarheid te
vinden, dan nog zou hij het zelf niet weten. Het enige dat we kunnen doen is
gissen.”
ANALOGIE toepassing:
Argumentatief:
1. om complexe dingen te plaatsen in een bestaand kader van kennis (vb. longen
vergelijken met bomen en bomen vergelijken met longen).
2. het atoom beschouwen als het zonnestelsel.
Onderzoekend: De analogie leidt tot inzicht omdat ze nieuwe waarnemingen
duidt aan de hand van bestaande kennis door vergelijking. Of ze leidt tot
plausibele hypotheses.
Voor ontwerpers:
1. Je ontwerpt vanuit een voorbeeld dat niet behoort tot je discipline: je neemt de
structuur over. Je kijkt naar dieren of planten. Of je gebruikt de kunsten als
voorbeeld. Je kan het zo gek niet bedenken: laat je inspireren door een
muziekstuk (5de van Beethoven)
2. Druk verhoudingen in je ontwerp uit als verhoudingen tussen andere zaken in je
omgeving.