Toegepaste dierkunde
Domesticatietheorie
• Darwin heeft 4 jaar en 2 maand hard aan het boek gewerkt (“Animals and
Plants”) en heeft 13 jaar experimenten gedaan met o.a. duivenbotten:
beschrijving van verschillende domesticatiekenmerken bij dieren en planten.
• 3 concepten:
o EEA = Environment of Evolutionary adaptiveness: geheel van
kenmerken uit de omgeving waaruit een dier geëvolueerd is.
o EDA = Environment of domestication
adaptiveness: dorpen waarin mensen zich
settelden en dieren begonnen te houden. Is er
iets veranderd: verloren gegaan,
kwaliteiten bijgekomen?
o ECA = Environment of current adaptiveness:
moderne boerderijen met intensieve of extensieve
manier.
➢ Schaap moet zich aan al deze environments
aanpassen
Breuklijn of continuüm:
Er is iets gebeurt met een bepaald dier. Bv. moeflon en schaap kan je beschouwen als ofwel …
• Continuüm: voorouder van moeflon evolueert in een gedomesticeerd schaap.
• Breuklijn: een bepaald verschil tussen moeflon en schaap: groot genoeg → nieuw
type (ondersoort) spreken → gedomesticeerd schaap.
Wild ~ gedomesticeerd → breuklijn of continuüm
Populaties die naast elkaar leven: geografisch in een continuüm naast elkaar
voorkomen. De ene populatie gaat stilaan over in de volgende.
• Geografisch gescheiden: “ringsoorten”
Bv. grauwe fitis → lus rond Tibetaanse hoogvlakte: elke populatie verschilt een beetje in
grootte, tekening en zang veranderen.
Als je de lus volledig volgt:
• 2 uiteinden in Oost-China: 2 soorten naast elkaar → verschillen erg sterk van elkaar
→ beschouwen we als 2 verschillende soorten.
• Als je alle soorten vergelijkt in de volgende valleien → kleine verschillen, behalve waar
de ring zich sluit → 2 verschillende soorten
• Zonder tussenliggende vormen: zou je denken → 2 aparte soorten
Vaak zitten we met een breuklijn als we voorouders en het gedomesticeerde dier vergelijken,
maar wanneer je de populatie vergelijkt met de vorige populatie → continuüm.
Verschillende niveaus:
• Soort: 2 populaties van dezelfde soort die geografische gescheiden leven: voldoende
verschillen → 2 soorten
• Ondersoort = ras, maar bij wilde dieren.
, • Ras = ondersoort bij gedomesticeerde dieren. Populatie die je gescheiden houdt
waarbinnen de dieren zich gaan voortplanten, bij voorkeur binnen.
• Variëteit ~ lijn: bv. bepaalde bloedlijnen (proefdieren, muizen: gekweekt worden
om snel ziek te worden, een tumor te ontwikkelen.)
Taxonomie:
• Classificatie: Linaeus (systema Naturae): international commission of Zoological
Nomenclature
o Wolf (canis lupus)
o Hond (canis familiaris)
➢ Kunnen gekruist worden,
behalve bij een dwergras. Wolf
hond kan perfect gekruist worden met een wolfshond, maar niet met een
chihuahua.
Bepaalde huisdieren hebben de naam van wilde vorm, andere niet. Sommige taxonomen: bv.
Canis lupus f. (forma) domestica en canis lupus familiaris.
Konijn:
• Geen onderscheid tussen tam of wild →
Oryctolagus cuniculus
Ezel
• Gedomesticeerde = Equus asinus
• Wilde (Noord-Afrika) =Equus africanus
Paard
• Gedomesticeerd = Equus caballus
• Wild: tarpan = Equus ferus ~ Equus caballus
Kameel
• Gedomesticeerd: Camelus bactrianus
• Wild: Camelus ferus (Gobi)
Lama:
• Gedomesticeerd: lama glama
• Wild: lama guanicoe ~ de guanaco
, Alpaca
• Gedomesticeerd: vicugna pacos (lama pacos)
• Wild: vicugna vicugna
Lijst van gedomesticeerde en wilde dieren
• Hond
o 30 000 jaar geleden al gedomesticeerd → jacht, verwittigen voor gevaar
• Runderen
o 8 000 à 10 000 jaar geleden → Midden-Oosten, bij de start van de landbouw-
setteling → bron van voedsel en werkkracht. Urine van rund wordt gebruikt
om haar oranje te kleuren.
• Schaap, geit, varkens
o 10 000 jaar geleden: belangrijke bron van voedsel
• Paarden, waterbuffels, ezels, lama’s
o Vanaf 4 000 jaar V.C.
• Kippen
o 8 000 jaar geleden
• Ganzen
o 5 500 à 3000 jaar geleden
• Karper
o Door Romeinen gedomesticeerd
• Konijnen en kalkoen
o Begin middeleeuwen
• Vossen, nertsen, zalmen en struisvogels
o Recenter: omwille van de pels of als nieuwe bronnen
van vlees.
Hoe zijn ze aangesloten bij de mensen: symbiose of exploitatie?
(10 000 jaar geleden) Einde van pleistoceen → periode van
klimatologische variabiliteit → temperatuur steeg, er was instabiliteit
veel schommelingen.
➢ Sommige soorten kunnen beter om met veranderingen,
dan andere.
o Soorten die het goed doen
▪ Exploreren graag nieuwe niches → om
kunnen met veranderingen.
▪ Hebben geen specifieke voedselbehoefte → veranderingen in
voedsel aan kunnen.
▪ Dieren die een lange periode hebben om dingen aan te leren
wanneer ze jong
zijn.
3 manieren van domesticatie:
• Commensale: soorten die
aanpassingen wel aankunnen in de
omgeving
, o Bv. hond, kat (opportunistisch: graanopslag → muizen), muizen, ratten
o Profiteren van de aanwezigheid van de mensen.
o Zelfdomesticatie: door zich tam te gedragen → kunnen ze beter overleven.
o Mensen tolereren → vermindering van stress en natuurlijke agressie.
o Selecteren op vermindering agressie, wat samenhangt met morfologie,
fysiologie en andere psychologische gedragingen.
• Prooisoorten:
o Varken, schapen, geiten, lama’s, alpaca’s, rendieren, buffel, …
• Gedirigeerde soorten: hamster (20ste eeuw gedomesticeerd), schildpad, … → later
pas gedomesticeerd.
Domesticatie: fitheidsstap: evolutionair fit → leidt tot het overleven van heel wat dieren.
Biomassa van de mens en gedomesticeerde soorten tegenover terrestrische biomassa (netto
totaalgewicht van alle planten- en dierenleven op aarde) → enorm gestegen.
➢ 1860: 5%
➢ 2005: 20%
➢ 2020: 40%
➔ Dominantie mens & gedomesticeerde soorten, die het goed gedaan hebben.
➔ Tegen 2050 aan 60%
Domesticeerbare soorten: kan je om het even welke diersoort domesticeren?
➢ 33 van de 1 miljoen diersoorten is gedomesticeerd
➢ 14 van de 148 niet-carnivore zoogdieren > 45kg
➢ 20 zoogdiersoorten
➢ 10 op 10 000 vogelsoorten, ook wat vissen bij.
Sommige eigenschappen maken sommige soorten meer of minder geschikt om met de mens
samen te leven. Preadaptatie: eigenschappen die toevallig geschikt zijn om samen te leven
met de mens.
Exaptatie = bestaand kenmerk met nieuw doel in de evolutie. Dit kenmerk was toevallig
aanwezig, maar was er oorspronkelijk niet voor die bepaalde reden. Bv. vleugels die eerst
voor warmte-isolatie werden gebruikt, worden nu gebruikt voor te vliegen.
Welke dieren zijn makkelijk te domesticeren?
• Flexibel dieet → geen carnivoren
• Precociale ~ nestvliedende jongen → jongen ontwikkelen zich snel
• Groepsgedrag: kunnen in groep leven
• Man ~ vrouw affiliatie: man en vrouw leven samen.
• Hiërarchie → herkennen van nature hiërarchie in een groep → gedomineerd
kunnen worden.
• Inprentingsperiode → langere periode waarin ze iets aanleren
• Voortplanting ~ signalen ~ man dominant ~ promiscue (meerdere partners
aanvaarden) → signalen die we kunnen aflezen, waaraan we herkennen dat ze zich
willen voortplanten
• Snelle groei en maturiteit → hoe sneller, hoe makkelijker
• Temperament → pittige soorten: moeilijk → tamme soorten makkelijker (tamheid)