BIOLOGIE
Deel 1: neurofysiologie
Inleiding
Studie van de mens in zijn totaliteit/entiteit -> vanuit algemeen mensbeeld: bio-psycho-sociaal model
• Mensbeeld verklaren via
- Biologie: aanleg, erfelijkheid, ziekte, medicijnen, …
- Psychologie: karaktertrekken, eigenschappen, … (studie menselijke geest en gedrag)
- Sociologie: gezin, werk, vrienden, … (in relatie tot anderen)
• Onlosmakelijk met elkaar verbonden
Wetenschap over de oorzaken en gevolgen van menselijk gedrag => veranderingsprocessen
Erfelijke factoren Omgevingsfactoren
Menselijk gedrag
Ziektes
• Erfelijke factoren: DNA, genen, … + omgevingsfactoren: alcoholinname tijdens zwangerschap
• Wisselwerking erfelijke- en omgevingsfactoren leiden tot menselijk gedrag, maar ook tot
ziektes bv ADHD, Down Syndroom
• Ziektes hebben invloed op menselijk gedrag
• Wisselwerking tussen alle factoren
Hoofstuk 1: anatomie en fysiologie
Neurofysiologie: neuro -> neuronen -> zenuwcellen => houdt zich bezig met zenuwstelsel
Anatomie = studie van inwendige en uitwendige structuren en de fysieke relatie tussen lichaamsdelen
• Vorm, hoe ziet het eruit
• Nodig om fysiologie te begrijpen
Fysiologie= studie van levensfuncties van levende organismen
• Functie, werking van de anatomie
• Op verschillende niveaus: hoe functioneert het lichaam in rust? In actie?
• Algemeen: cel
Bijzonder: weefsels, organen, stelsel (we beginnen algemeen en gaan dan specificeren)
Toegepast: inspanning, leeftijd, geslacht, … (vb. verschil in werking van kind en van volw.)
,1.1 De mens als biologisch organisme
Orgaanstelsel:
• Opgebouwd uit tenminste 2 organen
• Bv bloedvatenstelsel: hart, bloed, bloedvaten
• Behoren tot eenzelfde orgaansysteem (met bepaalde functie: vb. bloedcirculatie)
Organen:
• Vervullen specifieke functie
• Opgebouwd uit twee of meer types weefsels die samenwerken
• Bv skeletspieren: organen die kracht kunnen ontwikkelen
Weefsels:
• Opgebouwd uit cellen van dezelfde soort
• Cellen zijn zodanig gerangschikt in weefsel dat weefsel functie kan uitoefenen
• Bv hart bestaat uit spierweefsel zodat het kan samentrekken
Cellen:
• Afkomstig van één en dezelfde cel (nl. bevruchte cel)
• Toch verschillende bouw (morfologie), ook bepaalde functies (fysiologie)
• Opgebouwd uit moleculen
Moleculen:
• Kleinste niveau van organismen
• Koolstofverbindingen liggen aan basis van het leven
• Anorganische verbindingen komen voor in vaste of opgeloste vorm
• Mens = zeer complexe verzameling van moleculen
DUS: mens bestaat uit cellen, die opgebouwd zijn uit moleculen -> cellen vormen weefsels ->
weefsels kunnen zich bundelen tot een orgaan -> verschillende organen vormen orgaansysteem
1.1.1 Bouw van de cel
Cel is een afgebakende eenheid
Rand rond cel = celmembraan -> stoffen kunnen van binnen naar buiten en omgekeerd
• Door poriën in cel is informatieverwisseling mogelijk
• Aan poriën staan eiwitten (= de portiers) -> beslissen welke
stoffen naar binnen en buiten mogen
Belangrijkste deel binnen cel: cytoplasma = vloeistof binnen cel -> hierin zitten organen = organellen:
• Mitochondriën:
- Energiecentrale van cel (zet stoffen om in energie, cellen die veel energie verbruiken
zullen veel mitochondriën hebben)
- Mitochondriaal DNA: bevat een klein deel erfelijk materiaal
, • Centriolen:
- Belangrijk bij celdeling -> door centriolen gaat cel zich vermenigvuldigen
• Ribosomen:
- Vaste en losse ribosomen
- Ribosomen lezen erfelijk materiaal af
- Zetten erfelijk materiaal om in eiwitten -> eiwitten maken onze eigenschappen aan
Belangrijkste van de cel: celkern:
• Afgebakend
• Kernmembraam sluit celkern af, ook hier zitten er poriën voor informatieverwisseling
• Bevat DNA (overgrote deel, klein deeltje in mitochondriën)
Er moet een manier zijn om dit DNA naar buiten te krijgen, DNA wordt niet doorgelaten door poriën
1.1.2 Verschillende cellen -> verschillende orgaansystemen
• Vorm van de cel is aangepast aan de functie van de cel
• Functie van zenuwcel: het verbinden van ≠ cellen (zoveel mogelijk signalen opvangen en doorgeven)
• Vorm toont aan dat het doorgeven v info van de ene kant naar de andere kant de
belangrijkste functie is
Stamcel = !!!:
• Cellen in lichaam nog niet gespecialiseerd
• Bevinden zich in navelstreng
• Stamcel kan ieder weefsel worden
• Stamcel doneren -> via transfusie doorgeven -> in bloed specifieke cel worden
• Omnipotente stamcellen: kan tot alles ontwikkelen
• Multipotente stamcellen: tot veel ontwikkelen maar niet alles
Bv pigmentcel: de huid, beencel: skelet, spiercellen: spierstelsel, zenuwcel: zenuwstelsel, …
1.2 De taal van de biologie (jargon = vaktaal)
1.2.1 Anatomische termen om richtingen aan te duiden
Anterieur De voorkant, voor
Ventraal De buikzijde Navel bevindt zich ventraal
Posterieur De achterzijde, achter
Dorsaal Meer naar de rug gelegen Schouderblad bevindt zich
dorsaal tov de ribbenkast
Superieur Boven, hoger De neus bevindt zich
superieur tov de kin
Inferieur Onder, lager De knieën bevinden zich
inferieur tov de heupen
Mediaal Naar het midden van het Het borstbeen ligt mediaal
lichaam
Lateraal Naar de zijkant van het lichaam De schouders liggen lateraal
, 1.2.2 Anatomische termen waarmee vlakken van doorsnede benoemd worden
Oriëntatie in het vlak Term Omschrijving
Evenwijdig met de lengteas Sagittaal Scheidt linker- en
rechtergedeelte
Midsagittaal Vlak door middenlijn, gedeeld
in linker- en rechterzijde
Frontaal/coronaal Scheidt ventraal en dorsaal
gedeelte van lichaam (coronaal
bij hersenen)
Loodrecht op lengteas Transversaal/horizontaal/axiaal Scheidt het bovenste en het
onderste gedeelte
Hoofdstuk 2: het zenuwstelsel
2.1 Inleiding
2.2 Belang van het zenuwstelsel
Dankzij zenuwstelsel -> waarnemen, denken, ervaren van emoties, beslissingen nemen,
…
Alle hogere, unieke menselijke functies -> basis in fysiologische processen in de hersenen
Hormoonstelstel/endocrien stelsel beïnvloeden ook menselijk gedrag
1 van de belangrijkste ontwikkelingen van de mens -> toename grootte en complexiteit
van hersenen Menselijk gedrag onderzocht door verschillende disciplines
• Neurobiologen: studie van relatie tss psychologische functies en hersenprocessen ->
“geen gedrag zonder brein”
• Neurologie: anatomie, normaal functioneren en ziekten van zenuwstelsel
• Psychiatrie: “geen zwaar verstoord gedrag zonder verstoord brein”
-> psychotherapie en farmacatherapie
Motoriek:
• Complex
• Aangestuurd door zenuwstelsel
• ‘echte’ motorische handicaps (bv verlamming) = gevolg van neurologische problematiek