Contractenrecht
RALPH DE WIT
2021 – 2022
, Inleiding
1. Belang van het algemeen verbintenissenrecht.
Contractenrecht maakt deel uit van het verbintenissenrecht.
Alle bijzondere OVK volgen het regime van het algemeen verbintenissenrecht:
Beginsel van wilsautonomie: contract is de wet der partijen
Beginsel van consensualisme: loutere wilsovereenstemming
Basisvereisten voor geldigheid contract (art. 1108 BW):
$1 Geldige toestemming, zonder wilsgebreken
$2 Bekwaamheid contractspartijen
$3 Bepaald voorwerp
$4 Geoorloofde oorzaak
Algemene regels contractuele aansprakelijkheid
Algemene regels tenietgaan van overeenkomst
Algemene regels betreffende wederkerige contracten
2. Benoemde overeenkomsten of bijzondere overeenkomsten.
2.1. Omschrijving.
Deze zijn onderworpen aan een specifieke regeling (art. 1107 BW). Dat onderscheidt ze van een
doorsnee contract dat wordt gergeld in de algemene regels (art. 1108-1314 BW)
Deze zijn zo courant dat de wetgever het de moeite achtte om er een eigen statuut voor uit te werken.
De wetgever reikt een soort modelcontract (sjabloon) aan. Dat bevordert de rechtszekerheid omdat
onvolkomheden en vergetelheden in het opgestelde contract door de partijen worden opgevangen
door de basisregels in het sjabloon.
Traditioneel zijn er 3 delen (koop – huur goederen – aanneming werk, lastgeving, dading en
bewaarneming). De materie is omvangrijk en dus moet er worden gekozen (bv. niet: pacht).
1° Koop: niet enkel aandacht in oud BW, maar ook de consumentenkoop, handelskoop, handelshuur,
pacht (huurovereenkomst van landbouwgronden voor economische exploitatie), sociale huur
2° Aanneming werk: omvangrijke materie
Ook buiten het BW zijn er veel benoemde OVK. Deze zijn geregeld in bijzondere wetten. Sommige
zijn belangrijk dat ze een eigen rechtstak vormen (verzekeringsrecht, arbeidsrecht…).
3. Onbenoemde OVK.
3.1. Omschrijving.
Deze hebben geen specifiek wettelijk omschreven kader maar soms kennen we ze wel bij naam.
Soms toch wel “benoemd” maar hebben wel geen eigen wettelijke regeling = courante contracten
zoals leasing, factoring, sponsoring. Iedereen weet quasi automatisch wat deze inhouden omdat ze uit
de praktijk zijn gegroeid.
Deze zijn door de partijen zelf op maat genoemd en enkel de regels algemeen verbintenissenrecht
zijn erop van toepassig.
3.2. Soorten.
2 types onbenoemde contracten: de eigensoortige en gemengde OVK:
1° Sui generis: heeft een specfieke autonome inhoud. Ze kan niet worden herleid tot één benoemd
contract of een combinatie van contracten. Partijen vinden inspiratie in buitenlandse rechtsstelsels
zoals bv. franchising.
,2° Gemengd: dit is een samenstelling van verscheidene benoemde OVK. Het geheel is meer dan de
som van de delen, die, minstens in de geest vande partijen, niet los van elkaar kunnen worden gezien.
BV: verhuiscontract. Dat is een samenstelling van een vervoersocntract en een aanneming van werk.
4. Kwalificatie van contracten.
4.1. Combinatie, absorptie en zelfstandigheid.
De rechtsregels, die gelden voor hybride contracten, kunnen worden bepaald door 3 methodes. Die
hybride contracten vertonen kenmerken van verschillende courante overeenkomsten. :
1° Combinatiemethode: regels van de samenstellende benoemde OVK worden toegepast op de
corresponderende onderdelen van de gemengde OVK (bv. koop, huur). Resultaat: elk onderdeel van
een gemengd contract wordt gekwalificeerd als een apart tussen de partijen gesloten contract. De
methode werkt niet wanneer de regels van de verschillende benoemde contracten onverenigbaar zijn
met elkaar.
2° Absorptiemethode: in één contract ≠ verbintenissen, die elk voor zich tot benoemde OVK kunnen
worden herleid maar de rechtsregels niet of moeilijk verenigbaar.
Enkel rekening houden met de regels van de benoemde OVK, die het zwaarst doorweegt in de
verhouding tussen de contracten. De andere onderdelen van het contract worden opgeslorpt in het
geheel. (bv. koop en aanneming).
Probleem: dergelijk overwicht moet duidelijk aanwezig zijn, wat niet altijd het geval is
3° Zelfstandigheid (eigensoortige overeenkomst): Indien geen van beide methodes werkt, kan de
OVK alsnog worde gekwalificeerd als eigensoortig (sui generis). De regels van de benoemde OVK,
kunnen dan nog eventueel naar analogie worden toegepast. Deze biedt ondergeschikt een goede
oplossing.
4.1. Invloed van de kwalificatie door de contractanten.
Contractuele vrijheid: in beginsel partijen vrij om hun contract de naam te geven die hen het beste
uitkomt. Zo kunnen ze aan dwingende regelgeving ontkomen of verwarring verkomen.
Rechter is niet noodzakelijk gebonden aan de uitdrukkelijke kwalificatie van de partijen aan hun OVK.
Hij kan dus het contract in een andere categorie onderbrengen. Hij kan pas anders kwalificeren, als hij
vaststelt dat een of meer elementen van de OVK niet verenigbaar zijn met de kwalificatie die de
partijen eraan hebben gegeven
Hij moet de wil van partijen respecteren. Zo niet schendt hij beginsel bindende kracht der OVK
(art. 1134, lid 1 BW)
Contractsvrijheid, maar je kan een koop niet zomaar omtoveren naar een huur. Er zijn
bepaalde basisvereisten bij koop die niet voorkomen bij huur. BV: schijnzelfstandigheid in het
arbeidsrecht.
Huur: geen huur maar “dienstverlening”, ontwijken dwingende regels handelshuur…
5. Bescherming B2C-relaties.
5.1. Consumentenbescherming.
De invoering van dwingend recht zorgde voor veel beperkingen van de contractsvrijheid:
handelshuurwet 1951 , pacht,woninghuur, landverzekering…
De zwaarste verandering vind je in de consumentenbeschermende regels van het WER: contracten
met consumenten en de daarbij verboden onrechtmatige bedingen. Zowel de consument als zijn
contractuele wederpartij, de onderneming, zijn ruim gedefinieerd.
Doel wetgever? De beveiliging van de contractpositie van de consument. Het vrijwaren van het
contractueel evenwicht.
Consument zwakkere partij die niet kan onderhandelen (geen negotiating of bargaining
power, take it or leave it). Hij stond weerloos tegen bedingen in toetredingscontracten, die zijn
toestand verzwaren of zijn medecontractant bevoordeelden, zonder dat daarover kon worden
onderhandeld. Er waren ook onbegrijpelijke bedingen,..
, BV: “plaats levering steeds geacht de zetel van de verkoper te zijn”: waar zit de angel?
art. 624 Ger.W.
Stelling: regels moeilijk vindbaar voor burger..
Met al deze regels moet rekening worden gehouden bij het sluiten van een contract met een
consument (koop,aanneming van werk).
Dus in feite moet er voor elk contract een voorafgaande kwalificatie zijn. Niet alleen “dit is een
koop”, maar ook “is dit een consumentenkoop, “handelskoop,..” (bv. aankoop en plaatsing ramen).
5.2. Bescherming B2C-relaties (consumenten).
Rechtspositie consument beschermd door een zeer wijdlopige bepaling. Hierdoor kan de rechter:
ambtshalve nagaan of een beding in een OVK met een consument onrechtmatig is.
hij kijkt naar alle omstandigheden rond de sluiting van deOVK + alle andere bedingen van de
OVK of van een andere OVK waarvan deze afhankelijk is, op het ogenblik waarop de OVK is
gesloten, rekening houdend met de aard van de producten waarop de OVK betrekking heeft.
ook duidelijkheid en begrijpelijkheid van het bedingspelen een rol.
Stelling: vérgaande regulitis, bv. art. VI.37, §1.
Grijze lijst (art. VI.82): bedingen die de rechter soeverein kan beoordelen op hun
onrechtmatigheid, maar die niet per se onrechtmatig zijn.
Zwarte lijst (art. VI.83): bedingen die in elk geval ‘per se’ onrechtmatig zijn (33 gevallen)
= Sanctie (art. VI.84): nietigheid beding
5.3. Ondernemers.
De bescherming van de consument is zeer uitgebreid. Terwijl de ondernemers onderlinggeen
bescherming hebben = voet van gelijkheid (traditioneel).
Waar? art. VI.91/1 – VI.91/10 WER.
Drie grote lijnen:
verbod op misbruiken van economische afhankelijkheid;
controle van onrechtmatige bedingen;
uitbreiding van de verboden marktpraktijken in een B2B-context.
Onrechtmatige bedingen: zelfde stramien als voor consumenten.
grijze zone (art. VI.91/3)
zwarte” lijst is beperkter: slechts 4 bedingen die per se onrechtmatig zijn (VI.91/4)
+ 8 bedingen met vermoeden onrechtmatigheid tot bewijs tegendeel (VI.91/5)
sanctie: nietigheid beding (VI.91/6)
6. Bijzondere commissie onrechtmatige bedingen.
Bevoegd voor bedingen tegenover consumenten + ondernemers (art. VI.86-87 + VI.91/8-9 WER)
Art. VI.86: formuleert aanbevelingen op vraag van minister, consumentenorganisaties en de betrokken
interprofessionele en bedrijfsgroeperingen. Kan ook van ambtswege optreden.
7. Productaansprakelijkheid.
Geen contractenrecht, maar doorkruist toch deze materie.
Het is een verschijningsvorm van buitencontractuele en objectieve AH (AH uit kracht van de wet).
Heeft niks te maken met een contract, maar kan nuttig zijn wanneer bewijslast voor het vaststellen
contractuele AH te zwaar is.
productAH: op een producent wordt het risico gelegd van het feit, dat hij een als gebrekkig ervaren
product in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht.
Het is een foutloze AH. De fout moet niet bewezen worden. o Als dit niet zo zou zijn zou de
consument altijd een fout moeten bewijzen en daarmee moeten opboksen tegen (vaak) een
multinational wat niet altijd gemakkelijk is