H1: Terreinverkenning
0. Begripsomschrijving
Ontwikkelingspsychologie
o Bestudeert de manier waarop mensen ontwikkelen (opgroeien en veranderen)
o Bestudeert het gedrag van mensen in de ≠ fasen van zijn ontwikkeling
o Gedrag = zowel zichtbaar handelen als onzichtbaar denken en voelen
Tot midden 20e eeuw: enkel gericht tot aan puberteit -> ontwikkeling zou daarna stilvallen (betekende
toen definitieve afscheid van de kindertijd) -> vandaag: verruiming, ontwikkeling is een levenslang proces
Levenslooppsychologie = ontwikkelingspsychologie over de levensloop
o Ontwikkelingspsychologie van de verschillende ontwikkelingsfasen (overkoepelende term)
o Descriptieve (beschrijvende) en verklarende wetenschap
1. Historiek
Voorwetenschappelijk denken: filosofen (nadenken over)
Prille begin van wetenschappelijke studie: babybiografieën (observeren en noteren, vaak erg subjectief)
Wetenschappelijke theorievorming (objectief)
o Systematische observatie (≠ kinderen van ≠ levensfasen) -> genetische psychologie
o Nieuwe onderzoekstechnieken en statische methodes -> ontwikkelingspsychologie
Discussie: nature (aanleg, aangeboren, voorbestemdheid, erfelijkheid) = endogene factoren
-> nativisten (kennis is bij de geboorte al in aanleg aanwezig)
of nurture (milieufactoren, omgeving, opvoeding, ervaring) = exogene factoren
-> empiristen (tabula rasa, kennis komt voort uit ervaringen)
Vandaag: interactionele visie
o De ≠ factoren beïnvloeden mekaar -> zowel nature als nurture
o De zelfbepaling (zelfsturing) van de persoon in ontwikkeling
-> van invloed op de ontwikkeling
Je hebt een bepaalde aanleg voor iets, je omgeving speelt een belangrijke rol in het al dan niet
tot uiting komen van deze aanleg (stimuleert je omgeving je of niet?)
1
,2. Ontwikkelingsfasen
= periodes in het leven van de mens met zijn eigen kenmerkende gedragingen
prenatale fase -> baby (0-18 maanden) -> peuter (18 maanden-3 jaar) -> kleuter (3-6 jaar) -> lagere
schoolkind (6-12 jaar) -> adolescentie (12-24 jaar) -> volwassene (25-65 jaar) -> oudere (+65 jaar)
Geen exacte wetenschap, niet iedereen ontwikkelt even snel, leeftijden zijn geen vaste grenzen
-> vanaf wanneer moet je bezorgd zijn?
2.1. Discussie: continuïteit vs. discontinuïteit
Verloopt de ontwikkeling van de mens continu of discontinu?
Ontwikkelingsgroei is duidelijk meetbaar en continu in hetzelfde tempo.
o De mens ontwikkelt voortdurend, de mens is voortdurend in verandering
o Soms gaat deze verandering wat vlugger, maar nergens sprake van een plotselinge ommezwaai
o Geen afgescheiden periodes, doorlopende evolutie
Ontwikkelingsgroei is discontinu en gebeurt in te onderscheiden fasen.
o Stabiele periodes worden afgewisseld door korte overgangsfasen (vb. koppigheidsfase,
puberteit, midlifecrisis) -> lijken op een crisis waar men doorheen moet
o Vergelijking metamorfose van een rups
2.2. Het trapmodel van Bühler combinatie continu en discontinu
We ontwikkelen volgens een op- en neergaande trap -> we bereiken onze piek in de volwassenheid (+-50j)
-> hierna terug naar beneden, tot de dood (combinatie van continu en discontinu)
Iedere levensfase maakt deel uit van een groter geheel: iedere fase is een gevolg van de vorige fase
2.3. Het lijnmodel continu
Ontwikkeling = proces van continue verandering, zonder sprongen, gradueel
2.4. Het golfmodel van Piaget continu
Er is een zekere regelmaat in de wijze waarop bepaalde eigenschappen of gedragswijzen verdwijnen en
weer terugkeren (in een andere context of op een ander niveau)
2
,2.5. Het gelaagde model van Freud (ontwikkelingsfasen) discontinu
Mensen gaan door ≠ stadia (levensfasen) -> botsen op conflicten in deze stadia (tussen driften vs.
geweten) -> hoe deze conflicten worden opgelost, bepaalt hoe je als volwassen zal functioneren
Freud maakt een onderscheid tussen es, ich en uberich
o Es = id = driften = lustprincipe
Eros = levensdrift, lusten bevredigen
Thanatos = doodsdrift, onlust vermijden
o Ich = ego = persoonlijkheid = realiteitsprincipe
Zoekt een balans, evenwicht, middenweg tussen
driften en geweten -> rationeel en redelijk
o Uberich = superego = geweten = ideaalprincipe
Vijf biologisch-seksueel-genetische ontwikkelingsstadia die door driften bepaald worden
Het libido (nastreven van lust) situeert zich in elke fase in een andere erogene zone
Traumatische ervaringen (lusten te veel of juist niet genoeg bevredigt) -> mogelijke gevolgen:
o Fixatie: blijven steken in een fase omdat het conflict niet opgelost geraakt, overdreven
gerichtheid op een lichaamsgebied uit een bepaalde fase
o Regressie: terugkeren naar een vorige fase (waar men wel gelukkig, veilig, stressvrij was)
1. Orale fase: 0 -1j
o Erogene zone: mond
o Lustbeleving (zuigen) en destructiedrift (bijten)
o Kenmerken: vertrouwen en comfort door orale stimulatie (voeding), overgeleverd aan driften
o Indien behoefte niet vervuld: duimzuigen, roken
o Indien behoefte overdreven vervuld: afhankelijkheid en onzelfstandigheid
2. Anale fase: 1-3j
o Erogene zone: anale gebied
o Kenmerken: controle over sluitspier, plezier in het inhouden van uitwerpselen
o Effect van fixatie (overdreven gerichtheid):
- Te vroeg zindelijkheidstraining: controlegewoontes, perfectionistisch
- Niet genoeg zindelijkheidstraining: te vrijgevig, aanstellerig
3. Fallische fase / oedipale fase: 3-6j
o Erogene zone: genitaliën
o Kenmerken:
- Interesse in verschillen tussen jongens en meisjes & waar baby’s vandaan komen
- Oedipuscomplex (jongen aangetrokken tot moeder, gevreesde gevoelens tov vader, met
hem identificeren) -> castratieangst bij jongens
- Electracomplex (meisje aangetrokken tot vader, heeft geen penis zoals hem) -> penisnijd bij
meisjes
o Effect van fixatie (overdreven gerichtheid):
- Ijdelheid, extreme seksuele remming of juist te weinig seksuele remming
- Mannelijkheid/vrouwelijkheid bewijzen
3
, 4. Latentiefase: 6-11j
o Kenmerken:
- Rustperiode
- Driften (gevoelens, fantasieën) uit oedipale fase zijn onderdrukt / verdrongen
- Focus ligt op het leren
- Jongens en meisjes hebben weinig interesse in mekaar
5. Genitale fase: 11 à 13-18j
o Erogene zone: genitaliën
o Kenmerken:
- Zich vrijmaken, losmaken van ouders
- Driften (gevoelens, fantasieën) uit oedipale fase komen terug
-> testen bij ouders: hoe omgaan met leeftijdsgenoten van het andere geslacht? -> ouders
‘afwijzen’ -> vlucht: minachting tov ouders, afschermen van alle gevoelens
o Als vorige stadia vlot doorlopen zijn: geen probleem
2.6. Poging tot synthese
Geen eenduidig antwoord of ontwikkeling nu continu is of discontinu
Zijn er universele wetmatigheden te herkennen? -> ontwikkeling wordt ook mede bepaald door:
o Cohort: zelfde tijd, zelfde plaats geboren
o Normatieve gebeurtenissen: voor een groep dezelfde impact (vb. corona, oorlog)
o Niet-normatieve gebeurtenissen: individuele factoren die het leven beïnvloeden (vb. ziekte)
Ontwikkelingsprobleem: als een kind langdurig en ernstig achterblijft op zijn leeftijdsgenoten
Ontwikkelingsstoornis: normale ontwikkeling wijkt af of wordt belemmerd, specialistische hulp is nodig
3. Meerwaarde voor sociaal werk
Meerwaarde van kennis over ontwikkelingspsychologie voor sociaal werk:
o Weten wat (ab)normaal is -> weten wat normaal is om abnormaal vast te kunnen stellen
o Is het logisch waar de client op botst? Zijn de vragen van de client leeftijdsadequaat?
o Doorverwijzen indien abnormaal
o Tips geven, vragen kunnen beantwoorden, mensen informeren, geruststellen…
o Mensen ondersteunen en begeleiden
o Eigen gedrag / handelen kunnen aanpassen, afstemmen aan de client -> leren er (beter) mee om
te gaan
4