EXAMENVRAGEN
Module Organisatiekunde en
netwerkvorming
3e
semester - S. Garmyn
Vragen samenwerking en netwerkvorming
1. De visie op samenwerking wordt beïnvloed door diverse zaken. Som er vijf op en geef bij elk
een duidelijk voorbeeld.
De persoonlijke positieve en negatieve ervaringen, attitudes,…;
o Voorbeeld: ik heb een eerste positieve ervaring achter de rug, liever in duo, in groep,
… werken,…
De tewerkstellingsplaats
o Voorbeeld: dienst x staat sterk op autonomie van de werking
De letterlijke en figuurlijke afstand tussen de diensten en organisaties;
o Voorbeeld: stad versus platteland, cultuurverschillen, verschillende ideologische
achtergrond,…
Motieven die beperkt blijven tot het eigen gezichtsveld
o Voorbeeld: ik zal minder moeten werken, ik maak kans op promotie,…
De individuele motivaties waarom wel of niet wordt samengewerkt;
o Voorbeeld: ik zie het nut niet in van samenwerking, netwerken brengt onnodig veel
extra werk met zich mee, het hoort niet bij onze organisatiecultuur,…
De sector waar je werkt;
o Voorbeeld: opbouwwerk hangt af van samenwerking met andere diensten en
organisaties
De specialisatie
o Voorbeeld: een sociaal-cultureel werker zal waarschijnlijk meer samenwerken dan
een psycholoog
Deze redenen staan niet in volgorde van belangrijkheid, in werkelijkheid een mengelmoes van
redenen om al dan niet tot samenwerking over te gaan i.f.v. afstemming.
,2. Schets vier historische en maatschappelijke factoren die een invloed hebben gehad op het
afstemmingsprobleem tussen vraag en aanbod én tussen aanbieders van hulp. Voorzie van
voldoende uitleg en duidelijke voorbeelden.
1) Structurele differentiatie – arbeidsdeling
Proces waarin activiteiten die eerst door één instelling of enkele instellingen of personen
worden verricht, worden uitgesplitst over verschillende instellingen of personen
Proces voltrok zich op diverse terreinen in samenhang met de industriële revolutie
Voor verschillende problemen is immers gespecialiseerde kennis en vaardigheden nodig
Deze worden uitgekristalliseerd in aparte beroepen en specialisaties
Voorbeeld:
- Sociale sector: opbouwwerk, sociaal- cultureel werk, jeugdwerk, …
- Gezondheidszorg: artsen, neurologen, verpleegkundigen,…
Gevolgen:
- De problemen van de cliënt worden opgesplitst in deelproblemen
- Per deelprobleem een gespecialiseerde deskundigheid
2) Professionalisering
- Arbeidsdeling gaat gepaard met gespecialiseerde scholing (gericht op specifieke K, V en A)
- De specialisatie start reeds tijdens de beroepsopleiding en krijgt vervolg in de praktijk
(scholing, bijscholing,…)
- Naarmate gespecialiseerde activiteiten meer gevraagd en geaccepteerd (bvb. homeopathie)
worden, is er sprake van een verdergaande professionalisering
- Professionals hebben vaak de neiging om:
Hun deskundigheid en onmisbaarheid te bewijzen
Hun werk te laten controleren door leden van de eigen professie voorbeeld orde der
geneesheren (tucht, sanctie en deontologie)
Gevolg:
De cliënt wordt overgeleverd aan de ‘oncontroleerbare gespecialiseerde deskundige’ die zijn
kennis en kunde inzet voor een selectie van problemen. Door de specifieke deskundigheid zorgt
dat het aanbod zijde een stuk uitdijend en heel moeilijk wordt voor de cliënt om hier een weg in
te vinden.
, 3) Democratisering
- De democratiseringsbeweging van de jaren ‘60 en ‘70 heeft de sector sterk beïnvloed
- Er waren een aantal idealen die meer aanhang kregen: gelijkwaardigheid, emancipatie,
solidariteit, verkleining machtsverschillen,…
- SW vond een voedingsbodem in de solidariteit met de cliënt en als het kon, werd de cliënt
betrokken bij de SW
- “ Cliënt moet los komen van zijn consumptieve rol in de ‘zorgindustrie’ !“
Maar:
- De hoge verwachtingen van de democratisering zijn slechts gedeeltelijk bewaarheid
geworden.
- In het werkveld is het moeilijk om de idealen ‘democratisering’, ‘gelijkheid’ en ‘solidariteit’ in
de werkelijkheid om te zetten
4) Verzorgingsstaat
Vroeger:
- Kleine leefgemeenschap (familie, buurt en gezin speelden een belangrijke rol)
- Alles vond hierin plaats: economisch, verzorging, zingeving, relatievorming,…
- Kenmerken periode:
Lage specialisatie
Grote onderlinge afhankelijkheid
Sterke sociale controle
Evolutie:
- De overheid neemt verschillende functies over (gezondheid, welvaart en welzijn)
Gevolg:
- NOODZAAK om voor elkaar te zorgen nam af
- Lage onderlinge afhankelijkheid
- Minder sociale controle
- Zorg werd een RECHT waar de overheid verantwoordelijk voor was (cfr. sociale
grondrechten)