Hoofdstuk 2 | Aanleg of omgeving
Gedrag van een kind wordt gestuurd door aanleg, door factoren uit de omgeving en door de rijping van het centrale
zenuwstelsel. Voor een optimale ontwikkeling van het kind is het van belang uit te gaan van de
ontwikkelingsmogelijkheden die het kind heeft en hierbij aan te sluiten. Daarvoor is het noodzakelijk te weten welke
bronnen het gedrag voeden en welke daarbij een hoofdrol spelen. Voor ouders en omgeving is het belangrijk te weten
dat het gedrag van het kind niet altijd veroorzaakt wordt door hun opvoeding, maar eerder door onvermogen van het
kind en hun gebrek aan kennis over het kind, waardoor de opvoeding niet goed aansluit. Wanneer we te maken
hebben met een lichamelijk gestuurde problematiek die niet in lichamelijke kenmerken wordt uitgedrukt, is het vaak
moeilijk om de aanleg- en rijpingsfactor te herkennen en erkennen en het gedrag niet aan omgevingsfactoren, met
name de opvoeding, te wijten.
De rijping van het centrale zenuwstelsel vindt voor een belangrijk deel gedurende de nachts plaats. Een
problematische rijping kan voor slaapproblemen zorgen. Dat kan een verklaring vormen voor het feit dat kinderen met
een stoornis die samenhangt met de rijping van het centrale zenuwstelsel, onder andere ASS, vaak slaapproblemen
hebben. Het advies deze kinderen te laten huilen, is vanuit dat oogpunt onverstandig; beter is de ouders te
ondersteunen en te helpen hun kind ’s nachts op te vangen.
Mensen met ASS hebben een afwijkende rijping van het centrale zenuwstelsel, met name de vorming van
verbindingen naar en binnen de linker hersenhelft. Deze hersenhelft is belangrijk voor taal en voor het onder woorden
brengen van gedachten en gevoelens.
Basale signalen voor het aanwezig zijn van aandoeningen die in de aanleg gegeven zijn, zijn weerstand tegen
verandering en problemen met het empathisch vermogen. Een niet-vloeiende motoriek en moeite in de omgang met
leeftijdgenoten zijn daarvan de vertalingen in gedrag en kunnen de eerste signalen zijn dat er mogelijk sprake is van
een in aanleg of door rijping gestuurde problematiek.
Hoofdstuk 3 | Verschillen tussen mannen en vrouwen
Verschillen tussen mannen en vrouwen beperken zich niet tot wat zichtbaar is. Er bestaat een wezenlijk verschil in
hersenstructuur waardoor gedrag gestuurd wordt. Het gaat om het gebruik van de hersenen vervat in een
voorkeursgedrag. Mannen en vrouwen verschillen bijvoorbeeld wezenlijk in hun empathisch vermogen en de mate
waarin ze in staat zijn sociale interactie juist in te schatten. De verschillen worden al in de baarmoeder ingezet door
het xx- of xy-chromosomenpaar. Het mannelijke xy-chromosomenpaar zorgt voor een toename van de productie van
het hormoon testosteron. Een hoog testosteronniveau zorgt voor een remming van de – talige – linker hersenhelft,
voor een stimulatie van de rechter hersenhelft, voor een verminderde werking van het immuunsysteem, en voor een
hoger testosteronniveau na de geboorte. Dit heeft tot gevolg dat vrouwen in het algemeen een sterkere ik-
anderdifferentiatie hebben, meer talig en empathisch ingesteld zijn, krachtiger ziekten bestrijden en minder
daadkrachtig zijn bij gevaar. Ze kampen vaker met angst en depressie. Mannen zijn daarentegen in het algemeen
meer abstract en ruimtelijk denkend ingesteld, ze zijn creatiever, meer daadkrachtig bij gevaar, minder talig, minder in
staat gedachten en gevoelens onder woorden te brengen en fysiek agressiever. Ook de morele ontwikkeling laat
verschillen zien. Vrouwen hanteren vaker morele waarden die zorg om de ander en coöperatie reflecteren; mannen
hanteren eerder rechtvaardigheid en competitie als morele norm. Het georiënteerd zijn op taal en de capaciteit tot het
onder woorden brengen van gevoelens en gedachten zorgt er bij vrouwen voor dat zij in het algemeen meer bedreven
zullen zijn in zelfreflectie dan mannen. Deze verschillen indachtig zullen we, indien we mensen optimale
ontplooiingskansen willen geven, moeten emanciperen met de biologische stroom mee in plaats van er tegenin.
Hoewel socialisatie vaak als de belangrijkste bron voor verschillen wordt gezien, sluit deze waarschijnlijk – te sterk-
aan bij fundamentele verschillen die reeds bestaan. Een socialisatie tot stoer en assertief gedrag bij de jongen, sluit
aan bij de neiging tot daadkracht als gevolg van de invloed van testosteron. De socialisatie van het meisje naar zorg
om de ander sluit aan bij haar empathische capaciteit. De mens met ASS heeft, in het algemeen, een hersenstructuur
die meer mannelijk van aard is. Hiermee hangen onder andere de talige problematiek, het verminderde empathische
vermogen en het gebrekkig in kunnen schatten van sociale interactie samen.
Hoofdstuk 4 | De autistische stoornissen
Er zijn verschillende oorzaken voor ASS aan te wijzen, waarbij de genetische aanleg het belangrijkste is. Een tweede
belangrijke bron wordt gevormd door ziekten zoals bepaalde hersenvliesontstekingen. Daarnaast is autistisch gedrag
mogelijk dat door andere bronnen veroorzaakt wordt. Als kernbegrip voor ASS wordt de moeite met het inschatten van
sociale interactie gehanteerd. Daarnaast zijn informatieverwerking, oog voor detail, zintuiglijke gevoeligheid en tempo
van ontwikkeling van belang. De verschillende stoornissen in het autismespectrum worden aan de hand van
gedragsmatige kenmerken beschreven, uitgedrukt in lijsten van kenmerken zoals weergegeven in de DSM-IV:
A: Sociale interactie
1. Uiterst gebrekkig gebruik van meervoudig non-verbaal gedrag zoals oogcontact, gezichtsuitdrukking en
gebaren die sociale interactie reguleren;
2. Tekortschieten in het aangaan van leeftijdsadequaat vriendschapsgedrag;
3. Gebrek aan het spontaan willen delen met anderen van vreugde, ervaringen of prestaties;
4. Gebrek aan sociale of emotionele wederkerigheid. De mens met autisme lijkt zich niet bewust van het
bestaan of de gevoelens van anderen. Hij gaat met anderen om alsof ze een voorwerp zouden zijn.
, B: Tekort verbale en non-verbale communicatie
1. Late ontwikkeling van verbale communicatie, zonder pogingen om dit op een andere wijze op te lossen,
bijvoorbeeld met gebaren. Soms afwezigheid van verbale communicatie;
2. Bij diegenen die spreken, een opvallend onvermogen een gesprek aan te knopen of voort te zetten;
3. Vreemd gebruik van inhoud of vorm van de taal, bijvoorbeeld echolalie, stereotiepe spraak, taalherhalingen,
verwisselen van persoonlijke voornaamwoorden en idiosyncratische taal;
4. Afwezigheid van fantasie-activiteiten en gevarieerd spelgedrag.
C: Beperkte repetitieve en stereotiepe gedragingen, activiteiten en interesses.
1. Preoccupatie met één of meer stereotiepe gedragingen;
2. Het sterk vasthouden aan specifieke, niet functionele rituelen of routines;
3. Stereotiepe, repetitieve lichaamsbewegingen;
4. Aanhoudende preoccupatie met onderdelen van voorwerpen.
In de DSM-V zal slechts een criteriaoverzicht bestaan met twee groepen kenmerken: sociale interactie/communicatie
en repetitieve en obsessieve kenmerken.
Er kunnen vier typen mensen met ASS onderscheiden worden:
- Sociaal afzijdig, teruggetrokken en onverschillig: extreem in zichzelf gekeerd, nauwelijks wederkerigheid in
contact en de cognitieve mogelijkheden zijn beperkt. Als gevolg van hun ernstig beperkte intellectuele
mogelijkheden wordt ASS vaak niet onderkend.
- Passief, accepterend: zoekt niet actief naar contact, maar ondergaat het contact als het ware gelaten. Er is
sprake van een gebrek aan wederkerigheid in contact en ze kampen met duidelijke communicatieve
problemen.
- Grillig, actief maar vreemd: beste cognitieve mogelijkheden, hoogste intelligentie. Deze intelligentie kan lopen
van normaal tot hoger dan gemiddeld. Kan heel claimend zijn in de wijze waarop hij aandacht vraagt. Er
bestaan problemen in de wederkerigheid, maar dit heeft meer betrekking tot het niet aan kunnen sluiten, dan
een gebrek aan behoefte aan wederkerigheid in contact.
- Stijf en vormelijk: vaak is er sprake van een bovengemiddelde intelligentie, vaak een late of geen diagnose.
Vaak beschreven als excentriek, bizar, egoïstisch en vreemd door de mensen om hen heen.
Hoofdstuk 5 | De kern van het probleem
Dat wat autistische stoornissen verbindt, is de problematiek in de sociale omgang. De drie belangrijkste theorieën op
het gebied van ASS zijn:
- De theory of mind;
- De planning and executive function;
- De theory of central coherence.
De onderzoekers van de theory of mind hanteren een triade van kenmerken van ASS:
- Problemen op het gebied van sociaal contact;
- Problemen op het gebied van communicatie;
- Problemen op het gebied van verbeelding.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper nicolevs. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,11. Je zit daarna nergens aan vast.