PRODUCTIE 4: ONDERNEMEN EN ACCOUNTMANAGAMENT FINANCIEEL
D Financiële basis voor account managers
Doel: rekenvaardigheid om op basis van cijfers analyses te maken en probleemoplossend te handelen
→ geen visueel correcte communicatie
1. Algemene bedrijfseconomische begrippen
Vaste kosten/ Niet afhankelijk van bedrijfsdrukte
Periodekosten/ Binnen een bepaald tijdsinterval waarbinnen de capaciteit van het
Capaciteitskosten/ bedrijf ongewijzigd blijft
Structuurkosten Continu of discontinu variabel
Discontinu: kunnen evolueren bij wijziging van de capaciteit
of prijswijzigingen (bv. rentekosten, investeringskosten,
extra werkkracht)
Bv. huishuur, elektriciteit, gas, verzekering, water, …
Variabele kosten/ Afhankelijk van bedrijfsdrukte
Product Costs Binnen een bepaald tijdsinterval
Continu of discontinu variabel
Mogelijkheden:
degressief variabel
progressief variabel
proportioneel variabel
Bv. benzineprijzen bij taxi, transport van drukwerk, papier bij drukkerij (hangt
af van hoeveel klanten je hebt op moment)
Kringloopredenering:
Voorbeeld broodjeszaak:
Iemand werkt in een broodjeszaak en verdient €50 per dag. Op een dag komen er 100 klanten. Het
loon is dus €0,50 per broodje. De zaken gaan slecht en er komen nog maar 50 mensen om een
broodje. Dat betekent dat het €1 kost per broodje. Hoe minder broodjes je dus verkoopt, hoe meer de
vaste kost gaat doorwegen. De eigenaar wilt daarom de verkoopprijs van de broodjes verhogen.
Maar hierdoor gaat de omzet naar beneden, want mensen kunnen ergens anders een goedkoper
broodje kopen. Er komen nog maar 25 klanten en zo kost het €2 per broodje.
1
, Stel dat de vraag naar je producten of diensten (werkvolume) daalt, dan zullen de directe kosten mee
dalen. Bij voorbeeld broodjeszaak: je moet minder ingrediënten kopen. Maar de vaste kosten blijven
wel hetzelfde. Dus de totale kostprijs zal stijgen. Mocht je die gestegen kostprijs hanteren voor de
verkoopprijsbepaling, dan wordt ook de verkoopprijs hoger. En bij een hogere verkoopprijs zal dan
weer het verkoopvolume dalen. Dit is een gevaarlijke kringloopberekening. Daarom is het beter om
de vaste kosten te delen door het normale, gemiddelde productievolume.
DUS: kostprijs/eenheid = (vaste/normale productie) + (variabele/werkelijke productie)
Directe kosten Rechtstreeks toewijsbaar aan een order
Bv. papier
Indirecte kosten Niet rechtstreeks toewijsbaar aan een order, omdat de kosten over meerdere
orders gaan of omdat de kosten niet te bepalen zijn per order door wegen,
tellen, meten, …
→ worden berekend met omslagsleutel: indirecte kosten/directe kosten
Bv. licht
Principe omslagsleutel:
1. Indirecte kosten/directe kosten
Je koopt platen aan €12.500 per jaar. Om die te ontwikkelen betaal je €2.500 per jaar. Om te
berekenen hoeveel kost je hebt per euro plaat: €2.500/€12.500 = €0,20 per euro plaat.
2. Indirecte kosten/direct aantal
Je koopt 10.000 platen per jaar. Om die te ontwikkelen betaal je €2.500 per jaar. Om te berekenen
hoeveel kost je hebt per plaat: €2.500/10.000 = €0,25 per plaat.
Je zou op het eerste gezicht denken dat het beter is om het 1 e systeem te nemen omdat het
goedkoper lijkt, maar dat is niet waar.
Systeem 1: €0,25 per plaat reken je 10.000 keer door in de kosten bij je klanten en zo kom je
ook aan €2.500.
Systeem 2: €0,20 per euro plaat reken je €12.500 keer door in de kosten bij je klanten en zo
kom je ook aan €2.500.
Kostenmatrix:
Vaste kosten Variabele kosten
Directe kosten Loon, machine Kantoorartikelen, papier
Indirecte kosten Huisvestingskosten, huur Stroomvoorziening, gas, water
Procenten op en af tellen:
100 x 1.1 = 110
.1 = 100
Oefeningen: zie cursusblad + les 1 deel 3
2