Woordenlijst beleid
DEEL 1: DE PO EN HET MESONIVEAU
Les 1 De PO en het opleidingsonderdeel beleid
Containerbegrip:
- Regelgeving, planning, afsprakenkader,
richtlijnen
- In de volksmond: ‘Het beleid moet daar
Beleid iets aandoen’ = verantwoordelijken
Het bepaalt het verschil in opdrachten van
gegradueerde, bachelor, master en een dokter in
Vlaamse kwalificiatiestructuur (vk) de orthopedagogie.(vk-niveaus)
Het omschrijft specifieke competenties die een
student moet beheersen na het behalen van zijn
Domeinspecifieke leerresultaten (DLR) diploma. (DLR concreter dan de VK-niveaus)
Politieke beslissingen en afsprakenkaders door
overheden en hun administraties die impact
Beleid op macroniveau hebben op de cliënt, PO en voorziening.
Hoe ga je als PO om met wanneer het beleid
negatieve effecten heeft op jouw cliënten.
Structureel probleem
Is het informeren van
bevoegde/verantwoordelijke personen en
instanties op macroniveau (bijv. het agentschap
opgroeien) of op mesoniveau (bijv. directie in de
voorziening) over negatieve effecten van beleid
op de cliënt of de praktijkgericht orthopedagoog.
Signaleren
Les 2 zie ook dia met tabel (ondernemingsvorm)
Organisatie Samenwerkingsverband tussen meerdere personen om een specifiek doel te
bereiken.
Missie Bestaansgrond. Het geeft de opdracht en identiteit van de voorziening weer.
Redelijk stabiel gegeven en blijft dus ongewijzigd.
Waarden Ze geven richting aan alle gedrag van de medewerkers in de voorziening
De waarden bepalen hoe de organisatie haar opdracht zal uitvoeren en haar missie
en visie zal realiseren. Ze zijn ook richtinggevend de manier waarop wordt
omgegaan met stakeholders.
Visie Geeft het toekomstbeeld en de lange termijn ambities van de voorziening weer en is
meestal omschreven voor een bepaalde periode.
Opdrachtverklaring De missie, visie en waarden maken deel uit van de opdrachtverklaring van een
, organisatie. Deze opdrachtverklaring heeft 5 functies.
Kadergevende functie Ze helpt de voorziening om prioriteiten te stellen. Zorgt samenhang tussen de
doelen en taken in de organisatie.
Onderscheidende functie Het geeft de voorziening ook een duidelijk imago t.a.v. andere voorzieningen en de
ruimere omgeving.
Evaluerende functie De opdrachtverklaring is ook een toetssteen waarmee de organisatie haar werking,
beslissingen en gedrag kan evalueren en heeft dus ook een evaluerende functie.
Motiverende functie Doordat de missie, visie en waarden aansluit bij de waarden van de medewerkers,
werkt de opdrachtverklaring motiverend , ook uitdagend (motiverende functie).
Cultuurvormende functie De waarden in de opdrachtverklaring hebben tot slot een cultuurvormende functie,
ze schetsen een beeld van het gewenste klimaat in de organisatie.
Organisatiestructuur De taakverdeling in de organisatie
vzw Vereniging zonder winstoogmerk. Sociaal doel(belangeloos). Een onderneming die
wordt opgericht door minstens 2 leden (stichtende leden of initiatief nemers). Die
zetelen in de algemene vergadering
Statuten Elke vzw moet hierin zijn specifieke organisatiestructuur beschrijven. Een soort van
grondwet voor de vzw. Ze worden gepubliceerd in het staatsblad bij oprichting van
de vzw
Algemene vergadering Bepaalt de beleidslijnen en heeft hoogste macht in de voorziening.
bestaat uit (stichtende) en toegetreden leden. Stichtende leden zijn de
initiatiefnemer/oprichters van de vzw. Toegetreden leden zijn in een latere fase
toegetreden tot de algemene vergadering.
Bestuursorgaan Hier zetelen de bestuurders. Die moeten de algemene beleidslijnen uitvoeren.
(trapje lager dan de algemene vergadering) vroeger: raad van bestuur.
Dagelijks bestuur Als vzw groter wordt zal het bestuursorgaan een dagelijks bestuur aanduiden. Om
op dagelijkse basis in te staan voor het bestuur van de vzw. Vaak maakt de directie
deel uit van het dagelijks bestuur.
Feitelijke vereniging Twee of meer personen. Zij streeft een belangeloos doel na door activiteiten te
organiseren om dit doel te bereiken. De feitelijke vereniging mag net zoals de VZW
geen winst uitkeren.
Het belangrijkste verschil tussen de feitelijke vereniging en de vzw is de
rechtspersoonlijkheid. Een feitelijke vereniging heeft geen rechtspersoonlijkheid. Dit
betekent dat de leden persoonlijk aansprakelijk zijn voor de daden van de feitelijke
vereniging en voor mogelijke verliezen. Daarenboven kan de vereniging geen
contracten aangaan.
Stichting Een stichting heeft als belangrijkste gelijkenissen met de vzw dat zij een belangeloos
-stichting van openbaar nut: streeft doel nastreeft, geen winst mag uitkeren aan de stichters of bestuursleden en dat zij
filantropische, een rechtspersoonlijkheid heeft.
levensbeschouwelijke, religieuze, een stichting opgericht worden door slechts één persoon. Daarnaast heeft een
wetenschappelijke, artistieke, stichting enkel een bestuursorgaan, een stichting heeft dus geen algemene
pedagogische of culturele doelen vergadering. In de praktijk start een stichting vaak met de inbreng van een
na. startkapitaal door een stichter, een vzw start meestal zonder startkapitaal van de
leden.
-private stichting: Stichtingen die
niet erkend zijn als ‘stichting van
openbaar nut’
Vennootschap Winstuitkering als doel (commercieel).
Als de onderneming het goed doet en winst boekt, ontvangen de vennoten deze
winst (winstuitkering). Vennootschappen hebben net zoals een vzw (meestal) een
rechtspersoonlijkheid, dit wil zeggen dat de vennootschap in geval van financiële
problemen aansprakelijk is en niet de vennoten zelf. De vennootschap kan
tegenwoordig door 1 of meerdere personen opgericht worden.
Eenmanszaak Opgericht door één natuurlijke persoon. Dit betekent dat de onderneming geen
rechtspersoonlijkheid heeft en dat deze persoon onbeperkt aansprakelijk is voor de
daden en mogelijke financiële verliezen van de eenmanszaak. Een eenmanszaak is in
, principe geen ‘organisatie’, een organisatie is immers een samenwerkingsverband
tussen meerdere personen om specifieke doelen te bereiken.
Organigram Visuele weergave van de organisatiestructuur.
Functie Een geheel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
Lijnstructuur Hierbij is er 1 leidinggevende. Die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de
medewerkers en alle facetten van de organisatie.
Staforganisatie Hierbij is er een (of een paar) stafmedewerker en die neemt taken over van de
leidinggevende. Opdrachten van de stafmedewerker zijn: richtlijnen uitwerken,
effecten van beslissingen bestuderen en beoordelen, aanbevelingen doen over te
nemen beslissingen, het verzamelen en analyseren van gegevens waar de
leidinggevende behoefte aan heeft,…
Stafmedewerker De stafmedewerker kan de leidinggevende advies verlenen. Hij kan een specialisme
hebben zoals bijvoorbeeld ‘verblijf’, ‘kwaliteitsbeleid’, ‘leefgroepwerkingen’,… De
directeur hakt uiteindelijk de knopen door en maakt de beslissingen.
Collegiale organisatiestructuur Er zijn meerdere leidinggevende, die gelijkwaardig zijn. ze vinden steun bij elkaar en
zijn minder kwetsbaar. Het nadeel van deze structuur is dat die de
besluitvaardigheid kan vertragen.
Functionele organisatiestructuur Het bestaat uit een algemene directeur en verschillende afdelingen met elks hun
functie en directeur, bijv. een financiële dienst onder leiding van de financieel
directeur. De directeurs of leidinggevenden van elke afdeling vormen samen de top
van de organisatie onder leiding van een algemeen directeur. De ‘functioneel
leidinggevende’ (directeur) van elke afdeling heeft een bevoegdheid over de hele
organisatie, dus ook over medewerkers die niet op zijn afdeling werkzaam zijn.
Divisionele organisatiestructuur Organisatiestructuur vertoont gelijkenissen met de functionele organisatiestructuur.
Zo zijn er ook functionele afdelingen met elk hun eigen functie en bevoegdheid over
de hele organisatie. Daarnaast zijn er in divisionele organisatiestructuur
verschillende divisies en met elks hun leidinggevende. Een divisie is een
‘afscheiding’ binnen een organisatie. Ze heeft vaak een eigen dienstverlening en
geniet autonomie, toch is de divisie afhankelijk van de grote organisatie voor
functies zoals bijvoorbeeld de ‘financieel dienst en directeur’ en ‘de medische dienst
en directeur.’
Processen Een proces verwijst naar de manier waarop mensen in de organisatie doelen
bereiken. Het gaat dus om een opeenvolging van activiteiten. Een voorbeeld van
een proces is de intakeprocedure van een voorziening. De concretisering van de
, processen valt niet of moeilijker uit het organigram af te leiden.
HR-dienst ‘menselijke grondstoffen’ . Een HR-medewerker is dus verantwoordelijk voor de
human resources in de organisatie of voor het human resource management
(HRM).
HR-diensten hebben als opdracht t.a.v. medewerkers om: opleiding te voorzien en
de expertise van medewerkers te vergroten, een aanspreekpunt voor medewerkers
te zijn met praktische vragen over hun tewerkstelling, advies te geven over de
loopbaan van medewerkers (loopbaanmanagement), participatie en inspraak van
medewerkers in de organisatie te vergroten,… Door deze opdrachten op te nemen
vergroot immers ‘de menselijke grondstof’ van de medewerkers en kan de
organisatie deze grondstof benutten. De organisatie heeft immers baat bij gezonde,
tevreden, professionele medewerkers. Een van de hoofdopdrachten van HR-
medewerkers is dan ook om de relatie tussen werkgever en werknemer te
verbeteren en een klimaat van vertrouwen te creëren.
ook opdrachten t.a.v. de organisatie, zoals: het aantrekken en selecteren van
nieuwe medewerkers (rekrutering en selectie), het verbeteren van de
organisatiestructuur, beleid voeren m.b.t. het welzijn en de gezondheid van
medewerkers, onderhandelen met werkgeversorganisaties, ontslagprocedures
ontwikkelen en uitvoeren, bepalen en evalueren van de noodzakelijke functies in de
organisatie (functieontwerp), evaluatie van personeel,…
Personeelsdienst In sommige organisaties is er een HR-dienst, in andere organisaties gebruikt men
het concept personeelsdienst. Men gebruikt de termen soms ook door elkaar. Dit
hangt ook samen met de visie van de organisatie.
Profit sector Heeft als voornaamste doel winst uit te keren aan de initiatiefnemers en de
investeerders. Ze overleven op basis van de inkomsten die ze genereren op de
markt, al wordt dit ook ter discussie gesteld
Non-prof sector Heeft een sociaal doel. Ze zijn dus niet uit op financiële winsten en keren geen winst
uit. Non-profit voorzieningen ontvangen subsidies van de overheid of overleven
door giften.
Social-profit sector De term social-profit bekritiseert het onderscheid tussen profit en non-profit. Velen
beschouwen het onderscheid tussen een overheidsgesubsidieerde non-
profitvoorziening en niet-gesubsidieerde, commerciële profitonderneming als
achterhaald. Hier zijn verschillende argumenten voor.
Het concept social-profit benadrukt dat voorzieningen wel efficiënt en bedrijfsmatig
functioneren, wel winst of maatschappelijke meerwaarde creëren en niet de enige
ondernemingen zijn die overheidssteun genieten
Private sector Een voorziening waarvan het initiatief niet bij de overheid ligt. Onder privaat
initiatief vallen zowel zorgvoorzieningen met een vzw-statuut als commerciële
voorzieningen onder de vorm van een vennootschap. Private voorzieningen zijn in
principe niet afhankelijk van de overheid voor hun activiteiten.
Publieke sector Het bestaat uit voorzieningen waarbij het initiatief bij de overheid ligt. Ze maken
dus deel uit van een overheid. Een vaak gebruikt synoniem voor publiek initiatief is
‘openbaar’ initiatief.
De gemeenschapsinstellingen
Het Vlaams detentiecentrum
Ondersteuningscentra Jeugdzorg
OCMW
Semi-publieke sector Gemengde initiatieven die privaat zijn, maar die voor hun bestaan sterk afhangen
van overheidssubsidie en richtlijnen van de overheid. Deze vorm is kenmerkend
voor de Belgische welvaartstaat.