Prof-i-leren 1: taal examen 10/01/2020 2019 - 2020
PROF-I-LEREN 1: TAAL
BASISTAALVAARDIGHEID
1. Terminologie
term wat?
bepaald: de, het
lidwoord
onbepaald: een
om te verwijzen naar zaken:
zelfstandig
mannelijk/vrouwelijk: ‘de’ onzijdig: ‘het’
naamwoord
kan je diminutief (verkleinwoord) van maken
(substantief)
sommige hebben geen meervoud of enkelvoud
geeft extra informatie over het substantief:
1) bijvoeglijk gebruik: staat voor substantief
bijvoeglijk naamwoord 2) predicatief gebruik: onderwerp + koppelww. + adj.
(adjectief) (passen zich niet aan het genus substantief aan)
comparatief: vergrotende trap, bv. ‘mooier’
superlatief: overtreffende trap, bv. ‘het mooist’
geeft extra informatie over werkwoord, adjectief, ander
bijwoord of telwoord
plaats: op, er, ergens
tijd: al, binnenkort, even
frequentie: meestal, nooit
bijwoord
waarschijnlijkheid: inderdaad, misschien, niet
structurerende bijwoorden (signaalwoorden): om
verhaal logisch te ordenen
voornaamwoordelijke bijwoorden (verwijswoorden):
“daar”/”hier” + voorzetsel
voornaamwoord wordt gebruikt om een persoon of zaak te vervangen
drukt uit welke handeling er gebeurt
infinitief: onvervoegde werkwoord
stam: infinitief – ‘en’
congruentie: aanpassing aan getal en geslacht van ond.
werkwoord o dit/dat/het/deze/die + koppelww aanpassen
aan het gezegde
o ‘iedereen’, ‘de helft’, ‘50%’ enkelvoud
o ‘een aantal’ enkv. of mv.
o ‘zowel … als …’ enkv., tenzij 1 groep mv. is
onveranderlijke woorden die aangeven waar een
object/persoon zich bevindt ten opzichte van een ander: aan,
voorzetsel (prepositie) achter, af, beneden, bij, binnen, boven, door, in, langs, met, na,
naar, naast, om, onder, op, over, per, rond, sinds, te, tegen,
tegenover, tijdens, tot, tussen, uit, via, volgens, voor en zonder
,Prof-i-leren 1: taal examen 10/01/2020 2019 - 2020
2. De “onbepaalde woorden”
de meeste/de meesten: je gebruikt enkel de variant met ‘-
n’ wanneer je verwijst naar personen in het meervoud én
het woord niet gevolgd wordt door een substantief
fout tegen het
veel/vele: ‘vele’ is niet fout, maar te formeel
onbepaald telwoord
vele/velen: je gebruikt enkel de variant met ‘-n’ wanneer je
verwijst naar personen in het meervoud én het woord niet
gevolgd wordt door een substantief
allen en alles: nooit bij een substantief plaatsen (“alle
allen, alles en iedereen mensen”)
iedereen: gecombineerd met 3de persoon enkv.
iets, niets, veel wat, als je een adjectief plaatst na ‘iets’, ‘niets’, ‘wat’, ‘veel’, ‘weinig’
weinig en ‘al’ adjectief + ‘-s’
heel (bijwoord van graad): bij adjectief of bijwoord
heel en veel
veel (onb. hoofdtelwoord): hoeveelheden aangeven
3. De basis van zinsleer
valentie van het werkwoord
zerovalent bijkomend element nodig, maar
Het regent.
werkwoord betekenisloos
monovalent
bijkomend element nodig (onderwerp) Jan voetbalt.
werkwoord
divalent twee bijkomende elementen nodig Jan is snel.
werkwoord (onderwerp + LV of gezegde) Jan koopt een nieuwe jas.
trivalent drie bijkomende elementen nodig Jan geeft de nieuwe jas aan
werkwoord (onderwerp + LV/gezegde + MV) zijn broertje.
kern: de grammaticale basis van de zin
satellieten: alles war je na de kern toevoegt (meestal bijwoordelijke bepalingen tijd/ruimte/…)
(Jan voetbal) = kern + satelliet (vanavond) OF (vanavond)(voetbalt Jan).
, Prof-i-leren 1: taal examen 10/01/2020 2019 - 2020
4. De passiefconstructie
passiefconstructie: nadruk op de actie, niet op het onderwerp
om een actieve zin passief te maken:
LV van actieve zin wordt het onderwerp van de passieve zin
werkwoord van actieve zin wordt uitgebreid met: ‘worden’ of ‘zijn’ + voltooid
deelwoord van oorspronkelijk werkwoord
onderwerp van actieve zin handelend voorwerp (‘door …’)
Actieve zin Passieve zin
Onvoltooid
Wij lezen het boek. Het boek wordt gelezen.
tegenwoordige tijd
Onvoltooid verleden
Wij lazen het boek. Het boek werd gelezen.
tijd
Onvoltooid
Ze zullen het boek lezen. Het boek zal gelezen worden.
toekomende tijd
Onvoltooid verleden
toekomende tijd We zouden het boek lezen. Het boek zou gelezen worden.
(conditionalis)
Voltooid
We hebben het boek gelezen. Het boek is gelezen.
tegenwoordige tijd
Voltooid verleden
We hadden het boek gelezen. Het boek was gelezen.
tijd
Voltooid
We zullen het boek gelezen hebben. Het boek zal gelezen zijn.
toekomende tijd
Voltooid verleden
We zouden het boek gelezen hebben. Het boek zou gelezen zijn.
toekomende tijd
5. Hoofdlettergebruik
begin van de zin Hij vroeg of ik zijn bal heb.
Karel
persoonsnamen (+ samenstellingen)
Monroeachtig
aardrijkskundige plaatsen (+ Roquefort
afleidingen) Rubensstraat
soortnamen NIET een roquefort (kaas)
eigennamen
merken Coca-Cola
instellingen het Vlaams Parlement
acroniemen (letters apart) De VRT
titels Game of Thrones
officiële feestdagen Kerst(dag)
(NIET samenstellingen) kerstvakantie
uit respect God, Zijne Majesteit de Koning, …