Begrippenlijst celbiologie
Acetyl CoA Geactiveerde drager die de koolstofatomen in zijn
gemakkelijk overdraagbare acetylgroep aan vele
stofwisselingsreacties afstaat, inclusief de
citroenzuurcyclus en vetzuur biosynthese; de
acetaalgroep is met co-enzym A verbonden door een
thioesterverbinding die bij hydrolyse een grote
hoeveelheid energie vrijmaakt.
Zuur Een molecule dat een proton afgeeft wanneer het in
water wordt opgelost; deze dissociatie genereert
hydronium ionen (H3O+), waardoor de pH daalt.
Actinefilament Dun, buigzaam eiwitdraadje dat bestaat uit een keten
van bolvormige actinemoleculen; dit cytoskeletelement,
een belangrijk bestanddeel van alle eukaryote cellen, is
essentieel voor celbeweging en voor de contractie van
spiercellen.
Actine-bindend eiwit Eiwit dat interageert met actinemonomeren of –vezels
om de assemblage, de structuur en het gedrag van
actinefilamenten en –netwerken te regelen.
Actiepotentiaal Een zich verplaatsende golf van elektrische prikkeling,
veroorzaakt door een snelle, voorbijgaande, zichzelf
voortplantende depolarisatie van het plasmamembraan
in een neuron of andere exciteerbare cel
Synoniem: zenuwimpuls
Geactiveerde drager Een kleien molecule die energie of chemische groepen
opslaat in een vorm die aan veel verschillende
metabolische reacties worden gedoneerd.
Vb’en: ATP, acetyl-CoA en NADH
Activeringsenergie De energie die door een molecule moet worden
verkregen om een chemische reactie te ondergaan.
Actieve plaats Gebied op het oppervlak van een enzym dat zich aan
een substraatmolecule bindt en de chemische omzetting
ervan katalyseer.
Actief transport De beweging van een opgeloste stof over een
membraan tegen de elektrochemische gradiënt in;
vereist een energietoevoer, zoals die welke door ATP-
hydrolyse wordt geleverd.
Aanpassing Aanpassing van de gevoeligheid na herhaalde
(adaptation) stimulatie; stelt een cel of organisme in staat kleine
veranderingen in een signaal te registreren ondanks een
hoog achtergrondniveau van stimulatie.
Adenylyl cyclase Enzymen die de vorming van cyclisch AMP uit ATP
katalyseren; een belangrijke component in sommige
intracellulaire signaalwegen.
Adherens junctie Celknooppunt (celjunctie) dat helpt epitheelcellen bijeen
te houden in een vel epitheel; actinefilamenten binnenin
de cel hechten zich aan de cytoplasmatische zijde.
ADP Nucleoside-difosfaat, gevormd door hydrolyse van het
eindfosfaat van ATP.
Allel Een alternatieve vorm van een gen; voor een bepaald
gen kunnen vele allelen bestaan in de genenpool van de
soort.
Allosterisch Beschrijft een eiwit dat in meerdere conformaties kan
bestaan, afhankelijk van de binding van een molecule
1
,Begrippenlijst celbiologie
(ligand) op een andere plaats dan de katalytische
plaats; dergelijke veranderingen van de ene conformatie
naar de andere veranderen vaak de activiteit van het
eiwit of de affiniteit van het ligand.
Alfa helix Vouwpatroon, veel voorkomend in vele proteïnen,
waarbij een enkele polypeptideketen rond zichzelf draait
om een stijve cilinder te vormen, gestabiliseerd door H-
bruggen tussen elk 4de aminozuur.
Alternatieve splicing De productie van verschillende mRNA’s (en eiwitten) uit
hetzelfde gen door de RNA-transcripten ervan op
verschillende manieren te splitsen.
Alu sequentie Familie van mobiele genetische elementen die ongeveer
10% van het menselijk genoom omvat; deze korte,
repetitieve sequentie is niet langer mobiel op zichzelf,
maar vereist enzymen die door andere elementen
worden gecodeerd om te worden getransponeerd.
Aminozuur Klein organisch molecule dat zowel een aminogroep als
een carboxylgroep bevat; het dient als de bouwsteen
van eiwitten.
Aminozuur De volgorde van de aminozuursubunits in een
sequentie eiwitketen. Soms de primaire structuur van een eiwit
genoemd.
Aminoacyl-tRNA Tijdens de eiwitsynthese, een enzym dat het juiste
synthetase aminozuur aan een tRNA-molecule bindt om een
“geladen” aminoacyl-tRNA te vormen.
Amfipathisch Met zowel hydrofobe als hydrofiele gebieden, zoals in
een fosfolipiide of een detergensmolecule.
Anabole route Reeks door enzymen gekatalyseerde reacties waarbij
grote biologische moleculen worden gesynthetiseerd uit
kleinere subeenheden; vereist gewoonlijk een toevoer
van energie.
Anabolisme Geheel van metabolische routes waarlangs grote
moleculen worden gemaakt uit kleinere moleculen.
Anafase Stadium van de mitose waarin de 2 reeksen
chromosomen zich scheiden en naar de uiteinden van
de delende cel worden getrokken.
Anafase- Een eiwitcomplex dat de scheiding van de
bevorderend zusterchromatiden in gang zet en de zorgvuldig
complex (APC/C) getimede vernietiging regelt van eiwitten die de
voortgang van de celcyclus controleren.
Antennecomplex In chloroplasts en fotosynthetische bacteriën, het deel
van het membraan-gebonden fotosysteem dat energie
van zonlicht opvangt; bevat een reeks eiwitten die
honderden chlorofylmoleculen en andere lichtgevoelige
pigmenten binden.
Antilichaam Eiwit dat door B-lymfocyten wordt geproduceerd als
reactie op een vreemd molecule of een binnendringend
organisme. Bindt zich uiterst stevig aan het vreemde
molecule of de vreemde cel en inactiveert het of
markeert het voor vernietiging.
Anticodon Reeks van 3 opeenvolgende nucleotiden in een transfer-
RNA-molecule dat via basenparen het condon van 3
nucleotiden op een boodschapper RNA-molecule
2
,Begrippenlijst celbiologie
herkent; deze interactie helpt het juiste aminozuur aan
een groeiende polypeptideketen leveren.
Antigeen Molecule of fragment van een molecule dat door een
antilichaam wordt herkend.
Antipoort Type gekoppelde transporteur die 2 verschillende ionen
of kleine moleculen in tegengestelde richtingen over
een membraan transporteert, hetzij gelijktijdig, hetzij na
elkaar.
Apicaal De top of het uiteinde van een cel, structuur of orgaan;
bij een epitheelcel bv is dit oppervlak tegenover de
basis of het basale oppervlak.
Apoptose Een strak gecontroleerde vorm van geprogrammeerde
celdood waarbij overtollige cellen uit een volwassen of
zich ontwikkelend organisme worden geëlimineerd.
Archaeon Microscopisch organisme dat behoort tot een van de 2
divisies van prokaryoten; komt vaak voor in vijandige
omgevingen, als hete bronnen of geconcentreerde
pekel.
Ongeslachtelijke Voortplantingswijze waarbij uit 1 ouder nakomelingen
(aseksuele) voortkomen die genetisch identiek zijn aan die ouder;
voortplanting omvat knopvorming, binaire splijting en parthenogenese
Aster Stervormige verzameling van microtubuli die uitgaan
van een centrosoom of van een pool van een mitotische
spoel.
Atoom Het kleinste deeltje van een element dat nog zijn
kenmerkende chemische eigenschappen behoudt;
bestaat uit een positief geladen kern, omgeven door een
wolk van negatief geladen elektronen.
Atoomgewicht De massa van een atoom ten opzichte van de massa
van een waterstofatoom; gelijk aan het aantal protonen
+ aantal neutronen dat het atoom bevat.
ATP Geactiveerde drager die deint als voornaamste
energiedrager in cellen; een nucleosidetrifosfaat
bestaande uit adenine, ribose en 3 fosfaatgroepen.
ATP synthase Overvloedig membraan-geassocieerd enzymcomplex
dat de vorming katalyseert van ATP uit ADP en
anorganisch fosfaat tijdens oxidatieve forsforylering en
fotosynthese.
Autofagie Mechanisme waarbij een cel “zichzelf opeet” door
moleculen en organellen te verteren die beschadigd of
verouderd zijn.
Nummer van Het aantal moleculen in een mol, de hoeveelheid van
Avogadro een stof gelijk aan zijn moleculair gewicht in gram,
ongeveer 6 ° 1023
Axon Lang, dun verlengstuk dat elektrische signalen wegleidt
van een zenuwlichaam naar afgelegen doelcellen;
Bacteriëlehodopsine Gepigmenteerd eiwit dat in overvloed wordt
aangetroffen in het plasmamembraan van het
zouminnende archaeon Halobacterium halobium; pompt
protonen uit de cel, aangedreven door lichtenergie.
Bacterie Microscopisch organisme dat behoort tot een van de 2
divisies van de prokaryoten; sommige soorten
veroorzaken ziekten. (wereld van prokaryoten bestaat
3
, Begrippenlijst celbiologie
ook uit achaea).
Basaal Gelegen bij de basis, tegenover apicale.
Basale lamina Dunne mat van extracellulaire matrix, afgescheiden
door epitheelcellen, waarop deze cellen zitten.
Base Molecule dat een proton accepteert wanneer het in
water wordt opgelost; ook gebruikt om te verwijzen naar
de stikstofbevattende purines of pyrimidines in DNA en
RNA.
Basepaar 2 complementaire nucleotiden in een RNA- of een DNA-
molecule die door H-bruggen bij elkaar worden
gehouden. G-C en A-T of A-U
Bcl2 familie Verwante groep van intracellulaire eiwitten die apoptose
regelt; sommige familieleden bevorderen de celdood,
andere remmen hem.
Beta sheet Vouwpatroon in veel eiwitten, waarbij aangrenzende
gebieden van de polypeptideketen door H-bruggen
naast elkaar komen te liggen, zodat een stijve,
afgeplatte structuur ontstaat.
Bi-oriëntatie De symmetrische aanhechting van een zuster-
chromatidepaar op de mitotische spindel, zodat 1
chromatide in het gedupliceerde chromosoom aan 1
spindelpool en de andere aan de tegenoverliggende
pool is vastgehecht.
Bindingsplaats Gebied op het oppervlak van een eiwit, meestal een
holte of groef, dat in wisselwerking staat met een
andere molecule (een ligand) door de vorming van
meerdere niet-covalente bindingen.
Biosynthese Een door enzymen gekatalyseerd proces waarbij
complexe moleculen door levende cellen uit
eenvoudiger stoffen worden gevormd; ook anabolisme
genoemd.
Bivalent Structuur gevormd wanneer een verdubbeld
chromosoom paart met zijn homoloog aan het begin van
de meiose; gevat 4 zusterchromatiden.
Buffer Mengels van zwakke zuren en basen dat de pH van een
oplossing handhaaft door protonen af te staan en op te
nemen.
C-terminus Het uiteinde van de polypeptideketen dat een vrije
carboxylgroep draagt (-COOH).
Ca2+ pomp (Ca2+ Een actieve transporteur die door ATP-hydrolyse
ATPase) geleverde energie gebruikt om Ca2+ actief uit het
celcytosol te verdrijven.
Ca2+/calmoduline- Enzym dat doeleiwitten fosforyleert in reactie op een
afhankelijk proteïne verhoging van de Ca2+-ionconcentratie door interactie
kinase met het Ca2+-bindende eiwit calmoduline.
Cadherine Een lid van een familie van Ca2+-afhankelijke eiwitten
die de aanhechting van de ene cel aan de andere in
dierlijke weefsels bemiddelt.
Calmoduline Klein Ca2+-bindend eiwit dat de activiteit van vele
doeleiwitten wijzigt in reactie op veranderingen in de
Ca2+-concentratie.
Kanker Ziekte die wordt veroorzaakt door abnormale en
ongecontroleerde celprofileratie; gevolgd door invasie
4