Algemene begrippen functieleer
Theorieën leveren verklaringen voor fenomenen
➔ Een verklaring = het linken van een explanandum (het te verklaren fenomeen) aan een
explanans (het te verklarend feit)
Types van definities
Werkdefinitie = een descriptieve definitie, een beschrijving (lijst van oppervlakkige kenmerken) van
de manier waarop leken in het dagelijkse leven een term gebruiken
Wetenschappelijke definitie = een prescriptieve definitie, waarin wetenschappers voorschrijven hoe
een term gebruikt zou moeten worden
Intensionele definitie = een definitie die stelt wat de noodzakelijke en voldoende condities zijn
waarin een exemplaar moet beantwoorden om tot een set te behoren
Extensionele definitie = een definitie die alle exemplaren die in een set zitten, opsomt
Intensionele en extensionele definities zijn mutueel afhankelijk
Divisio definitie = een definitie die geen exemplaren maar wel subsets binnen de set opsomt
Types van verklaringen
Structurele verklaring = een verklaring die stelt wat de componenten van een fenomeen zijn en wat
de relatie is tussen de componenten
Causale verklaring = een verklaring die stelt wat de oorzaak van een fenomeen is. Die oorzaak is
gesitueerd op hetzelfde level van analyse als het fenomeen zelf
Mechanistische verklaring = een verklaring die stelt wat de onderliggende processen zijn van de
transitie van de oorzaak naar het effect
1
,Functieleer les 1, DEEL 1: motivatie en emotie
27/10/2021
Psychologie = de studie van het gedrag en de geest
→ geest = opgesplitst in: cognitie, motivatie en emotie
Ontwikkeling van wetenschappelijke theorieën:
Een theorie levert een verklaring voor een fenomeen
→ verklaring = dit is een activiteit waarbij een explanandum (te verklaren fenomeen) gelinkt wordt
aan een explanans (verklarend feit)
→ bv.: het fenomeen van water (explanandum) kan gelinkt worden aan H2O (explanans)
Verklaren van een fenomeen = 4 stappen:
1. Werkdefinitie: de afbakening/definitie van het explanandum
• De definitie is descriptief (= het beschrijft hoe mensen een term begrijpen i/h
dagelijkse leven)
• Bestaat uit een lijst met oppervlakkige kenmerken
(bv.: water is vloeibaar, helder, geurloos, loopt in rivieren, …)
2. Verklaring: de zoektocht naar het explanans
• Bv.: de moleculaire status van water is gelijk aan H2O
3. 3de fase (empirische test): de verklaring wordt getest in empirisch onderzoek
→ bv.: we nemen staaltjes van water (volgens de werkdefinitie) en we bekijken of de moleculaire
structuur van de staaltjes gelijk is aan H2O
Bevestigd? (4de fase) = dan kan het explanans een deel worden van de definitie van het
fenomeen
Het explanans vervangt de oppervlakkige kenmerken van het explanandum =
wetenschappelijke definitie
Bv.: water definiëren we niet meer als heldere, geurloze vloeistof maar we spreken van H2O
Wetenschappelijke definitie is prescriptief
Descriptief: beschrijft hoe een term doorgaans gebruikt wordt (leken)
Prescriptief: het schrijft voor hoe een term gebruikt zou moeten worden (wetenschappers)
4. Als je een wetenschappelijke definitie hebt, dan kan je deze definitie gebruiken om nieuwe
predicaties te maken (= cyclus)
- Kan gaan over het fenomeen zelf
(bv.: bij hvl graden Celsius verdampt,
kookt en bevriest water?)
OF
- Kan gaan over hoe het fenomeen andere
fenomenen beïnvloedt
(bv.: wat is de invloed van het toevoegen van
water aan andere vloeistoffen?)
2
,Er zijn verschillende types definities en verklaringen
Verschillende types van definities:
- Intentioneel: zegt wat de noodzakelijke en voldoende voorwaarden zijn waaraan een
exemplaar moet beantwoorden om tot een set te behoren
- Extensioneel: het somt alle exemplaren op die in de set zitten
Intentionele en extensionele definitie = zijn afhankelijk van elkaar!
Voorbeeld:
- Intentioneel = alle exemplaren tussen 3 en 8 (3 < x < 8)
- Extensioneel = alle exemplaren in de set (4, 5, 6, 7)
Extensioneel → sommige extensionele definities sommen geen exemplaren op, maar wel subsets
Dit worden divisio definities genoemd!
Vaak: meerdere mogelijkheden om een set op te splitsen is subsets
Bv.: opsplitsing van 4, 5, 6, 7
• Kleinste (4, 5) en grootste (6,7)
• Even (4, 6) en oneven (6, 7)
Intentionele en extensionele definities dienen dus om een set af te bakenen van andere sets
→ intentioneel = meestal het best geschikt, vooral bij grote sets waarbij het niet mogelijk is om alle
exemplaren op te sommen
→ divisio definities = deze dienen om een set intern te structureren of te organiseren
OOK WERKDEFINITIES KUNNEN INTENTIONEEL, EXTENSIONEEL OF DIVISIO DEFINITIES ZIJN !!!
Kenmerken van water : transparantie, geurloos, kleurloos (= intentioneel)
Subsets van water: regen, rivieren, sneeuw, …
Verschillende types van verklaringen:
3 types:
- Structurele verklaringen (= zegt wat de componenten van een fenomeen zijn)
(→ is nog geen definitie! => er wordt nog niet gezegd dat de aanwezigheid van deze
componenten voldoende zijn om het fenomeen af te bakenen van andere fenomenen)
- Causale verklaringen (= oorzaak van fenomeen)
- Mechanistische verklaringen
(= zegt wat de tussenliggende processen zijn, in de overgang van de oorzaak naar het effect)
(= we zakken hierbij af naar de fundamentele bouwstenen en bouwen daarna weer omhoog
om te kunnen vertellen hoe deze bouwstenen interageren om het fenomeen te produceren)
Voorbeeld
Kater hebben = explanandum
→ 3 verklaringen:
- Structureel: hoofdpijn, droge mond, misselijkheid
- Causaal: gisteren heb ik teveel gedronken (= oorzaak)
- Mechanistisch: we gaan afzakken naar de fundamentele bouwstenen van alcohol (= oorzaak)
en kijken hoe deze het fenomeen (kater) produceren
3
,Structurele en mechanistische verklaringen = hebben verschillende levels van analyse
→ er zijn 3 levels van analyse:
- Observeerbaar level:
→ het systeem produceert een observeerbare output (meestal gedrag/responsen) bij het
verschijnen van een observeerbare input (meestal stimulus)
→ de overgang van een input naar een output = een proces!
→ input => output (= beide zijn observeerbaar)
Op dit level worden de processen enkel beschreven in termen van hun input, output en de
relatie tss input en output (+ wat er tussen ligt is een black box → wordt dus niet besproken
en zijn niet observeerbaar)
- Mentaal level:
→ blackbox (het proces) wordt ontleed in subprocessen / kleine black boxen, die zelf
beschreven kunnen worden in termen van hun inputs en outputs
→ de tussenliggende inputs en outputs zijn verbogen => deze worden mentale
representaties genoemd (= ze zijn niet observeerbaar)
→ elk van deze subprocessen kan ontleed worden in nog kleinere subprocessen, tot we in de
latere fases van decompositie (= afbraak) uiteindelijk in het hersenlevel komen
- Hersenlevel:
→ hier komen de gedecompenseerde black boxen overeen met hersenprocessen
DUS:
1. Theorieontwikkeling start vaak van een descriptieve set (werkdefnitie)
2. Er wordt een verklaring ontwikkelt, zodat er een gemeenschappelijke noemer is om een set
af te bakenen van andere sets
- Als er een gemeenschappelijke noemer gevonden wordt dan krijgt de set een
wetenschappelijke status
- Geen gemeenschappelijke noemer gevonden? = onderzoekers kunnen besluiten dat de set
niet wetenschappelijk is, en dat ze het beter kunnen laten vallen
Voorbeeld lucht:
= 1 v/d fundamentele elementen (werkdefinitie)
= lucht is een transparant, geurloos gas, vult onze longen en atmosfeer
= wetenschappers ontdekte dat er geen gemeenschappelijke noemer gevonden kon worden,
aangezien het bestaat uit veel moleculen
= besluit: lucht is geen adequate wetenschappelijke set (verklaring)
4
, Motivatie: wetenschappelijke cyclus toegepast op motivatie
Theorieën bevatten een subset:
- Gedragstheorieën = theorieën die gedrag willen verklaren
= hebben gedrag als explanandum
= gedragstheorieën bevatten een subset:
• Motivatietheorieën = gedragstheorieën die motivatie
gebruiken als explanans voor gedrag
Explanandum:
Men kan een onderscheid maken tss de kwaliteit (= aard v/h gedrag) en de kwantiteit (= intensiteit
v/h gedrag)
→ sommige theorieën kunnen beter de kwaliteit v/h gedrag verklaren, anderen de kwantiteit
Motivatie:
Motivatietheorieën gebruiken motivatie als explanans van gedrag
→ maar: wat is motivatie?
= de verzamelnaam voor een aantal motivationele constructen (zoals doelen, behoeften,
noden, drijfveren, actietendensen, verlangens, intenties, wensen en plannen)
→ ‘doel’ wordt gebruikt om naar al deze motivationele constructen te verwijzen
- Doelen worden niet gezien als mysterieuze rondzwevende entiteiten maar wel als mentale
representaties met bepaalde eigenschappen
- Een doel is de representatie van een gewenste toestand in de toekomst
Maar wat houdt dat nu precies in?
Mentale representaties hebben verschillende aspecten
→ de 2 belangrijkste zijn inhoud en formaat:
1) Inhoud van een representatie = kan om het even wat zijn (bv.: slagen voor een examen, naar
huis fietsen, een ei bakken, schijnen van de zon, …)
2) Formaat = verwijst naar 2 grote types van representaties:
• Dynamische representaties
→ doelen worden als dynamische representaties gezien
• Niet-dynamische / cognitieve representaties
Dynamische representaties:
Hebben dynamische kenmerken:
- ze leiden vaak tot gedrag
- hun activatie stijgt over de tijd (zelfs wnr er obstakels zijn)
=> bv.: als je honger hebt en wit eten, dan ga je gedrag ondernemen om dit doel te bereiken, als
de alma toe is (obstakel) dan ga je opzoek naar een broodjeszaak
=> activatie van een doel kan enkel gestopt worden als er een belangrijker doel geactiveerd
wordt (bv.: er breekt brand uit in de alma)
5
, - na een poging om een doel te bereiken volgt er: een evaluatie (of het doel inderdaad bereikt is)
+ een tijdelijke inhibitie (bv.: na het eten even geen honger meer)
Niet-dynamische representaties:
Soorten:
- overtuigingen (de inhoud wordt als waar beschouwd)
- verwachtingen (de inhoud wordt verwacht op te treden in de toekomst)
- zuivere representaties of gedachten
Kenmerken:
- Deze soorten leiden op zich niet tot gedrag
→ gedachten leiden op zich niet tot gedrag
bv.: de gedachte aan voedsel is niet voldoende om te eten, je moet ook honger of zin hebben
om te eten (als je teveel gegeten hebt, gaat de gedachte aan eten je niet doen eten)
→ overtuigingen of verwachtingen leiden op zich niet tot gedrag, maar wel als ze gecombineerd
worden met doelen
bv.: als ik de overtuiging heb dat het morgen zal regenen, dan zal ik enkel een paraplu
meenemen als ik deze overtuiging combineer met het doel om niet nat te worden
- Hun activatie daalt over de tijd / en wordt afgebroken als er iets anders tussenkomt
bv.: enkel en alleen de gedachte aan voedsel verdwijnt na een tijd
De inhoud en organisatie van doelen
Meeste theorieën: er zijn oneindig veel doelen + ze zijn georganiseerd in een doelhiërarchie
Doelhiërarchie = soort van boomdiagram met de hogere-orde doelen bovenaan in de hiërarchie en de
lagere-orde doelen onderaan
→ hebben deze kenmerken:
- Hogere-orde doelen zijn fundamenteler/belangrijker dan lagere-orde doelen
= ze hebben een hogere waarde/value (bv.: doel om te overleven is belangrijker dan doel studeren)
▪ Implicatie 1: vervulling hogere-orde doelen zal voorrang krijgen op vervulling lagere-orde
doelen
Bv. Shank & Abelson: biologische noden hebben voorrang op prestatienoden, en deze
hebben voorrang op amusementsdoelen
▪ Implicatie 2: lagere-orde doelen zijn meer inwisselbaar dan hogere-orde doelen
= ze kunnen gemakkelijker vervangen worden door nieuwe doelen dan hogere-orde doelen
= de meest fundamentele doelen (bv. voedsel) kunnen niet vervangen worden
- Lagere-orde doelen die tot dezelfde vertakking behoren hebben een middel-doel relatie tot hogere-
orde doelen
→ ze staan ‘ten dienste van’ deze hogere-orde doelen
→ want: ze vormen een middel voor het bereiken van deze hogere-orde doelen
Bv.: doel om te studeren => ten dienste van doel diploma halen => ten dienste van doel om later
beroep uit te oefenen => ten dienste van doel om status te verwerven, onafhankelijk te zijn, te
overleven, etc.
Bijna alle doelen = zelf een middel om een hoger doel te bereiken
→ Hoger doel te weten komen? => vraag stellen: Waarom wil ik dit?
Bv. wrm ga ik naar de les? => om de cursus beter te begrijpen → wrm wil ik mijn cursus beter begrijpen? => om mijn kans op
slagen te vergroten → wrm wil ik slagen? => dan een stap dichter bij een diploma → wrm wil ik een diploma? => ik wil een beroep
→ waarom ?… 6
einde lijstje = doelen waarvoor geen verder antwoord op de waarom-vraag → dit zijn de fundamentele doelen
, Door deze middel-doel relatie van lagere-orde doelen tov hogere-orde doelen, gaan hogere-orde
doelen de lagere-orde doelen activeren
→ Als je een hogere-orde doel wilt realiseren moet je plannen en de lagere-orde doelen activeren (=
concrete gedragsdoelen)
MAAR: lagere-orde doelen kunnen soms een eigen leven leiden, als ze losgemaakt worden van hogere
orde doelen
Bv.: coole auto hebben = kan doel op zich worden, zonder dat band met hogere-orde behoefte (bv.
indruk maken) nog sterk aanwezig is
Bv.: plastische chirurgie om uiterlijk te verbeteren, maar na een tijd wordt veranderen van lichaam
een doel op zich zelfs als hun uiterlijk erdoor achteruit gaat
Lagere-orde doelen = concreet (bv.: geld doneren voor een goed doel) + aangeleerd en cultuurspecifiek
(doel: facebook account hebben, trouwen…)
Hogere-orde doelen = abstract (bv.: wereld verbeteren) + aangeboren en universeel (doel: voedsel,
warmte, relaties…)
Een doel is meer abstract/concreet als het door meer/minder concrete subdoelen kan bereikt worden
Bv.:
- hogere-orde doel ‘slagen in het leven’ = kan bereikt worden door veel concrete subdoelen (bv.
een goede job, een mooie familie, etc.)
- lagere-orde doel ‘slagen voor examen’ heeft maar een klein aantal subdoelen
Abstracte doelen = toepasbaar in meerdere situaties
Concretere doelen = situatiespecifiek
Bv.:
- Doel ‘goed te presteren’ kan je in verschillende situaties (school, sport, muziekles)
- Doel ‘goed examen statistiek’ kan enkel als je een examen statistiek aan het invullen bent
In deze cursus = gaan we ons niet beperken tot enkel de motivatietheorieën maar we kijken naar de
bredere set van gedragstheorieën (= theorieën die gedrag als explanandum hebben)
Verschillen tussen gedragstheorieën:
Binnen gedragstheorieën = er zijn veel verschillende theorieën
→ Begin: alomvattende motivatietheorieën
→ Tegenwoordig: motivatieveld is sterk versnipperd
=> Er is niet één grote theorie die alle fenomenen verklaart, maar een reeks van theorieën die elk
focussen op een bepaald aspect
Theorieën worden volgens 3 aspecten geordend (op deze aspecten kunnen ze verschillen):
1. Het level van analyse waarop ze focussen en het type van verklaring dat ze willen geven
2. De aard van het proces dat ze voorstellen (enkel voor mentale theorieën)
3. De inhoud van de doelen die ze naar voor schuiven (enkel voor motivatietheorieën)
1. Level van analyse en type van verklaring
= theorieën verschillen m.b.t. het level van analyse dat ze bestuderen en het soort van verklaring
voor gedrag
7
, 1) Radicaal behaviorisme
- Focust op het observeerbaar level en probeert een causale verklaring te vinden voor gedrag
- De voorgestelde explanantia (= meervoud van explanans) zijn kenmerken van stimuli en de
leergeschiedenis
- Skinner (1948) sprak van operante conditionering
= een leerprocedure waarbij het belonen en bestraffen van gedrag bepaalt welk gedrag er
nadien gesteld zal worden
= hij keek niet naar de interne oorzaken van gedrag, maar vond de oorzaak van gedrag in de
externe, observeerbare wereld
→ Bv.: een organisme eet niet omdat het honger heeft (een niet observeerbare behoefte), maar
volgens radicaal behavioristen, eet een organisme omdat het gedurende een bepaalde tijd
zonder voedsel (deprivatie) zat (dit is objectief vast te stellen)
De toestand van deprivatie = “establishing operator”
→ dit is een discriminatieve stimulus (Sd) die bepaalt dat voedsel een bekrachtiger zal zijn
2) Mentale theorieën (zoals motivatietheorieën)
- Focust op het mentaal level
- Geven een mechanistische verklaring voor gedrag, maar wel op een vrij hoog niveau
- De explanantia zijn: mentale representaties
→ Bv.: een organisme eet omdat het honger heeft
3) Neurowetenschappelijke theorieën
- Focust op het hersenlevel
- Geven een mechanistische verklaring, maar op een lager niveau
- De explanantia zijn: hersenprocessen, neurotransmitters en hormonen
→ Bv.: een organisme eet omdat bepaalde hormonen (zoals grelin) op de hersenen inwerken
Volgens sommigen worden deze 3 soorten theorieën gezien als conflicterend
→ Bv.: mentale theorieën geven een verklaring adhv mentale representaties en radicaal
behavioristen adhv mentale concepten
Maar eigenlijk is dit een valse tegenstelling
= de 3 soorten theorieën bestuderen een verschillend level van analyse, ze kunnen dus in
principe elkaar aanvullen
→ Bv.: als je een tijd gedepriveerd bent van voedsel, produceert je maag het hormoon grelin,
welke op zijn beurt een signaal doorgeeft aan de hersenen wat overeenkomt met activatie
van het doel om te eten hetgeen ervaren wordt als honger. Dit leidt op zijn beurt tot overt
eetgedrag. (= observeerbaar)
(Vanaf nu: enkel mentale theorieën)
2. Procestheorieën
Binnen de mentale theorieën bespreken we 8 procestheorieën
Eerste 7 worden op een continuum geplaatst van: meer reactief naar meer proactief
1) Meer reactieve theorieën = theorieën waarin het gedrag van het individu een meer
reflexmatig karakter heeft
2) Meer proactieve theorieën = theorieën waarin het individu zijn gedrag of doelen meer kiest
Neo-behaviorisme → drive-theorie → arousal-theorie → incentive-theorie → expectancy-valuetheorie → feedback-theorie → wil-theorie→ dual-process theorie
8
Reactieve theorieën Proactieve theorieën