Oefenvragen uit het boek vertaald in meerkeuzevorm per hoofdstuk. Ook oefenvragen uit de les toegevoegd. Volledige verbetering achteraan, eveneens in meerkeuzevorm
1.1 NIET-WETENSCHAPPELIJKE METHODEN OM KENNIS TE VERGAREN
1. Een student gelooft dat zijn prestatie op een examen beter zal zijn als hij zijn gelukssokken draagt.
a) Methode van empirie
b) Methode van geloof
c) Methode van tenacity
d) Methode van autoriteit
2. Vooraleer je op restaurant gaat, zoek je het adres van het restaurant op via Google.
a) Methode van empirie
b) Rationele methode
c) Methode van autoriteit
d) Methode van intuïtie
3. Vorig jaar waren Tim en zijn vriend Jack beiden te klein om op de achtbaan te mogen. Jack ging dit jaar
terug en mocht nu wel op de achtbaan. Tim weet dat hij groter is dan Jack en weet dat hij er nu ook op zal
mogen.
a) Methode van empirie
b) Rationele methode
c) Methode van autoriteit
d) Methode van tenacity
4. De chef van een restaurant probeerde de rijst te vervangen met pasta, om te zien wat er zou gebeuren.
a) Methode van empirie
b) Rationele methode
c) Methode van autoriteit
d) Wetenschappelijke methode
1.2 DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE
1. Wat is de beste omschrijving van de wetenschappelijke methode?
a) Een circulair proces dat geleidelijk aan leidt tot een definitief antwoord
b) Een lineair proces dat leidt tot een definitief antwoord
c) Een circulair proces dat leidt tot een voorlopig antwoord
d) Een lineair proces dat leidt tot een voorlopig antwoord
2. Welke soort van redeneren gebruikt een paar specifieke observaties om dan te gaan naar een algemene
hypothese?
a) Inductie
b) Deductie
c) Wetenschappelijk redeneren
d) Predictief redeneren
,3. Een hypothese is _______ en een predictie is ________.
a) Specifiek – algemeen
b) Specifiek – specifiek
c) Algemeen – specifiek
d) Algemeen – algemeen
4. Wat bedoelt men met “wetenschap is objectief”?
a) Wetenschappelijke antwoorden zijn gebaseerd op directe observatie
b) Wetenschappelijke antwoorden zijn gebaseerd op logisch redeneren
c) Wetenschappelijke antwoorden zijn verworven zonder invloed van de bias van de onderzoeker
d) Wetenschappelijke antwoorden zijn beschikbaar voor evaluatie van anderen
5. Welke van de volgende opties is een onderscheid tussen wetenschap en pseudowetenschap?
a) Pseudowetenschap negeert of accepteert geen negatieve resultaten
b) Pseudowetenschap vertrouwt op getuigenissen en geselecteerde resultaten
c) Pseudowetenschap vat kritiek op als een persoonlijke aanval
d) Alle bovenstaande antwoorden
HOOFDSTUK 2: ONDERZOEKSIDEEËN EN HYPOTHESEN
2.1 HYPOTHESEN VORMEN
1. Welke van onderstaande hypothesen is een goede hypothese?
a) Indien hun jeugd niet zo ongelukkig was geweest, zouden ze meer bereikt hebben in hun leven
b) Op basis van de literatuur verwachten we geen verband tussen de jeugd van volwassenen
(gelukkig/ongelukkig) en wat ze bereikt hebben in hun leven.
c) Volwassenen die een gelukkige jeugd hebben gehad, zullen later meer bereikt hebben in het leven dan
volwassenen die een ongelukkige jeugd hebben gehad.
d) Aangezien succes in het leven samenhangt met opleidingsniveau, zullen volwassenen die een
gelukkige jeugd hebben gehad, later meer bereikt hebben in het leven dat volwassenen die een
ongelukkige jeugd hebben gehad.
2. Voor welke van de volgende vragen zou de wetenschappelijke methode een gepaste methode zijn om een
antwoord te zoeken?
a) Hoeveel engeltjes kunnen er staan op de kop van een naald?
b) Is abortus ethisch of niet?
c) Welke condities zullen het leren van een leerling verbeteren in de lagere school?
d) Hoe zou het leven anders zijn moest de computer nooit uitgevonden zijn?
3. Welke van de volgende opties is geen goed voorbeeld van een hypothese?
a) Er is geen relatie tussen vermoeidheid en reactievermogen
b) Verhoogde suikerinname leidt tot een verhoogde activiteit
c) Kleinere klassen staan in verband met betere schoolprestaties
d) Het zelfbeeld van een persoon staat in verband met hoe lang hij/zij zal volhouden bij een moeilijke
taak
,2.1 HYPOTHESEN VORMEN
1. Welke term wordt gebruikt voor een variabele die niet direct kan worden geobserveerd of gemeten, maar
die wel handig is voor het beschrijven en verklaren van gedrag?
a) Construct
b) Operationele variabele
c) Theoretische variabele
d) Hypothetische variabele
2. Wat is het doel van een operationele definitie?
a) Enkel een definitie of hypothetisch construct voorzien
b) Enkel een methode voor het meten van een hypothetisch construct voorzien
c) Een definitie en een methode voor het meten van een hypothetisch construct voorzien
d) Geen van bovenstaande zijn juist.
3. Wat van de volgende opties is een nadeel van het gebruiken van een operationele definitie?
a) De operationele definitie is mogelijks geen accurate reflectie van het construct
b) De operationele definitie negeert mogelijks belangrijke componenten uit het construct
c) De operationele definitie bevat mogelijks extra componenten die geen deel uitmaken van het
construct
d) Al van bovenstaande opties zijn nadelen.
3.2 VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID
1. Een onderzoek rapporteert dat participanten die een hoge score hadden op een nieuwe test die
zelfvertrouwen mat, oogcontact maken tijdens een interview. Participanten met een lage score, vermeden
oogcontact. Er vanuit gaande dat meer oogcontact geassocieerd wordt met meer zelfvertrouwen, welke
soort validiteit wordt hier gedemonstreerd?
a) Indruks-
b) Concurrente
c) Predictieve
d) Convergente
2. Welke van de volgende opties beschrijft de relatie tussen validiteit en betrouwbaarheid?
a) Een meting kan niet valide zijn zonder dat het betrouwbaar is
b) Een meting kan niet betrouwbaar zijn zonder dat het valide is
c) Als een meting betrouwbaar is, dan is het zeker ook valide
d) Geen van bovenstaande opties.
3.3 MEETSCHALEN
1. Een leerkracht deelt leerlingen uit in 3 groepen voor leesvaardigheid: sterk, medium en zwak. Welke
meetschaal is hierbij gebruikt?
a) Nominaal
b) Ordinaal
c) Interval
d) Ratio
, 2. Na het meten van enkele individuen, vindt de onderzoeker de score van Bob 3 keer beter dan de score van
Jane. Welke meetschaal is hierbij gebruikt?
a) Nominaal
b) Ordinaal
c) Interval
d) Ratio
3. Welke extra informatie wordt gebruikt bij het meten op een interval schaal in vergelijking met een
ordinale meetschaal?
a) Of de metingen hetzelfde zijn of verschillen
b) De richting van de verschillen
c) De grootte van de verschillen
d) Geen van bovenstaande
3.4 MEETMODALITEITEN
1. Het gebruiken van een PET-scan om hersenactiviteit te meten terwijl participanten een wiskundig
vraagstuk oplossen is een voorbeeld van welke van volgende meetmodaliteiten?
a) Zelfrapportage
b) Enquête
c) Gedrag
d) Fysiologie
2. Het gebruik van een anonieme vragenlijst om na te gaan hoe veel keren studenten een SMS verzenden of
krijgen tijdens de les is een voorbeeld van welke van volgende meetmodaliteiten?
a) Zelfrapportage
b) Enquête
c) Gedrag
d) Fysiologie
3. Het tellen van het aantal keer dat leerlingen zijn/haar plaats verlaten tijdens de les zonder toestemming
tijdens een observatieperiode van 30 minuten is een voorbeeld van welke van volgende meetmodaliteiten?
a) Zelfrapportage
b) Enquête
c) Gedrag
d) Fysiologie
3.5 ANDERE ASPECTEN VAN METEN
1. Waarom is het ‘range effect’ gekend als een ‘ceiling effect’ een probleem voor onderzoekers?
a) De scores zijn al zo hoog dat er geen kans is om verbetering te meten
b) De scores zijn al zo laag dat er geen kans is om een verzwakking te meten
c) Er is zoveel ruimte voor verbetering dat het bijna zeker is dat de metingen zullen verbeteren.
d) Er is al zo veel ruimte voor slechtere prestaties dat het bijna zeker is dat de metingen naar beneden
zullen gaan.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper emanuelledilles. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.