FILOSOFIE
DEEL 1: Moderne wereldbeeld
1. Leven in de moderne tijd
Moderniteit= periode
Wat kenmerkt deze periode?
Modernisering= proces
Wat is er veranderd?
Gebeurtenis Lissabon, 1 november 1755
Er gebeurde een aardbeving gevolgd door een tsunami (enorme ravage als gevolg).
Dit leidde tot een filosofisch debat: waarom werd Lissabon getroffen? Hoe kon zoiets
gebeuren? Wat is de betekenis van de aardbeving?
Verschillende visies:
1) Leibniz
Theodicee: rechtvaardiging van bestaan van goede God terwijl de wereld
kwaad kent
God heeft de beste van alle mogelijke werelden geschapen
Een geschapen wereld is echter per definitie begrensd en onvolmaakt
2) Voltaire
Hij schreef het Satirisch boek Candide et L ’optimisme.
Gaf kritiek op het overdreven geloof in de rechtvaardigheid God van de
filosoof Leibniz, aan de hand van zijn personage Pangloss (=filosofieleraar, “hij
die alles goedpraat”)
“Als dit de beste van alle mogelijke werelden is, hoe moeten die andere
werelden er dan uitzien?”
De ramp van Lissabon
Sleutelmoment in het moderniseringsproces
o Seculiere, rationele, wetenschappelijke benadering van de natuur
Ook vandaag nog steeds de manier om naar rampen, en de werkelijkheid in het
algemeen, te kijken
o Verschil moderniteit-premoderniteit
Premoderniteit= datgeen wat er eraan voorafgaat
,Kenmerken van de moderniteit:
Desacralisering/ont-tovering
o Het wegvallen van omvattende betekenisorde
o Sacralisatie= het heilig/speciaal maken van iets
o Desacralisatie= de speciale betekenis van iets valt weg
o Alles wordt vandaag gedesacraliseerd
Rationalisering en verwetenschappelijking
o Iemand die rationaliseert stapt uit zijn vertrouwde leefomgeving en gaat
anders kijken naar de wereld.
o Tradities worden losgelaten
o Men komt steeds meer los van religie en gaat uit van de wetenschap
Secularisering
o = verwereldlijken <-> vergeestelijken
o = een proces waarbij het maatschappelijk leven zich steeds meer gescheiden
ontwikkelt van de kerk en het geloof
Individualisering
o = maatschappelijke ontwikkeling waarbij men zich steeds meer gaat richten
op het individuele aspect van personen
o De mens als individu staat steeds meer centraal
Een (zelfbewuste) nieuwe tijd
o Ontdekkingsreizen (1492: Columbus) en uitvindingen (boekdrukkunst)
o Kapitalisme (handels-en geldeconomie vs. grondeconomie (= het bezit van
grond)
o Absolutisme (oorsprong van het recht is de wil van de soeverein, niet de
natuur of God)
= macht van vorsten/koning werd gezien op de manier als de wil van
soeverein/vorst
o Reformatie (bijbel vs. kerkgezag)
= opkomst van het protestantisme
o Natuurwetenschap (Newton, Galilei, Kepler, Copernicus)
= opkomst van het zonnestelsel, de aarde staat centraal,
zwaartekracht…
o Nieuwe vormen van kunst (renaissance= opnieuw geboren)
o Filosofie: centrale rol van het subject (Descartes, Kant)
Sleutelmoment: verlichting (18e eeuw)
o Eigen gebruik van de rede (Kant: “Durf te denken’)
o Kritisch tegenover de traditie
o Emancipatie (=ontvolging, iedereen heeft stemrecht), vooruitgangsgedachte
Doorwerking tot op vandaag (= ook nu nog kenmerken van het modernisme)
, Michelangelo
Adam wordt even groot afgebeeld als
God, hij wordt niet meer beschouwd
als minderwaardig
Adam krijgt een navel staat voor de
geboorte uit een andere persoon
Als je daadwerkelijk geschapen bent
door God, heb je geen navel zeer
natuurlijk beeld van de mens
Diego Velasquez, Las meninas
Koninklijk koppel wordt in de
spiegel afgebeeld
Lijkt alsof de kijker wordt
weerspiegelt (kijker/individu staat
centraal)
De persoon die aan het schilderen
is, laat zichzelf zien op het schilderij
Daniel Defou, Robinson Crusoe
De man zijn schip zinkt en belandt
op een eiland en daar moet hij een
nieuw maatschappij creëren
Typisch modern beeldpersoon
kiest zelf hoe de maatschappij
eruitziet
BESLUIT:
, De mens wordt niet meer beschouwd als een subject van God, de mens en het individu
komen centraal te staan. De mens moet zelf zin en orde geven aan de werkelijkheid.
2. Premoderniteit en moderniteit
A. Het aristotelische wereldbeeld
Aristoteles
Had een empirische methode (=zich laten leiden door zintuigen)
o = inventariseren en classificeren (ordenen) van zowel de natuur (planten,
dieren…) als de politiek (regimes)
Hij voerde geen experimenten uit, maar deed enkel aan observeren en vastleggen
van gebeurtenissen
Had als doel: alle vormen van kennis (bio, metafysica, fysica, psychologie…) te
integreren binnen één systeem
Zag verschillende takken van de kennis als onderdeel van 1 hiërarchisch geheel
o Voorbeeld: biologie < fysica<metafysica
Observeerde in open lucht, niet in labo
Hij was niet geïnteresseerd in praktische toepassingen van de kennis de mens
werd volgens hem volmaakter door het aanschouwen van de
waarheidcontemplatie
Manier van kijken naar werkelijkheid was anders wat was precies de essentie?
Vieroorzakenleer
1) De materiële oorzaak
Elk ding bestaat uit materie
De aard van een ding kan worden verklaard door de materie waaruit het is
opgebouwd
Bv. een tafel is hard omdat het uit de materie hout bestaat
2) De formele oorzaak (= de vormoorzaak)
De vorm die iets aanneemt (wat is het?)
Een concreet ding bestaat doordat er aan de materie, vorm werd gegeven
Bv. een standbeeld bestaat doordat de beeldhouwer marmer heeft bewerkt
3) De efficiënte of bewerkende oorzaak
Datgene wat het veroorzaak/datgene wat het ding heeft doen ontstaan.
Bv. bij een standbeeld, is het de beeldhouwer
Bv. bij een tafel, is het de timmerman
4) De Doeloorzaak/Teleologische oorzaak (BELANGRIJKSTE)
Alles in de werkelijkheid streeft vanuit zichzelf een doel na
Bv. de tafel is er niet zomaar, het wordt met een bepaald doel gemaakt. Dat
doel zal de vorm van de tafel bepalen
Bv. de mens streeft ernaar om volmaakt te worden door het verzamelen van
kennis
Alles heeft een natuurlijke plaats elementen hebben een natuurlijke plaats
bv. rook stijgt, een steen valt naar beneden
De natuur doet niets zonder reden