Samenvatting: Nederlands taalbeschouwing deel 2
SAMENVATTING: NEDERLANDS
TAALBESCHOUWING DEEL 2
DEEL 1: MORFOLOGIE
INLEIDING
Gelede woorden zijn het resultaat van
1. Flexie vervoeging & verbuiging semester 1
2. Woordvorming afleiding, samenstelling, samenstellende afleiding semester 2
Flexie (semester 1)
Vervoeging werkwoord bv. hij bakt, we slapen
Verbuiging zelfstandig naamwoord bv. twee harten, drie bevers
Lal bijvoeglijk naamwoord bv. grote harten, groter dan
Lala lidwoord bv. de vrouw des huizes, het einde der tijden
Lala voornaamwoord bv. ik/mij, jij/jou, hij/hem, wij/ons
Woordvorming (semester 2)
Afleiding (syn: derivatie) bv. hartje, harteloos, hartig
Samenstelling (syn: compositie) bv. mannenhart, hartenwens
Samenstellende afleiding bv. driewieler, hooghartig, openhartig
1
, Samenvatting: Nederlands taalbeschouwing deel 2
WOORDVORMING: SAMENSTELLINGEN EN AFLEIDINGEN
3 TYPES
1. Afleiding
Principe: grondwoord + affix (prefix, suffix en infix)
Prefix + grondwoord bv. ondiep, oerdom, hypersnel
Grondwoord + suffix bv. diepte, snelheid, hartje
2. Samenstelling
Principe: grondwoord + grondwoord bv. zomerzon, kerstboom, moederhart
3. Samenstellende afleiding
Principe: samenstelling + suffix bv. driewieler, hooghartig, openhartig
(een niet bestaande samenstelling) bv. driewiel, hooghart, openhart
PRODUCTIEVE VS. NIET-PRODUCTIEVE PROCEDÉS
1. Vorming van vrouwelijke persoonsnamen
Productieve procedés
-e studente, docente, violiste, etc.
-in boerin, koningin, vriendin, etc.
-ster naaister, werkster, bewoonster, etc.
Onproductieve procedés
-egge dievegge
2
, Samenvatting: Nederlands taalbeschouwing deel 2
2. Vorming van verkleinwoorden (= diminutiefvorming)
Productieve procedés
Basisregels
-je na een plosief kopje, pakje, katje
-je na een fricatief snuifje, huisje, lachje
Na een syllabe met een korte klinker
-etje na een liquida balletje, sterretje
-etje na een nasaal ringetje, bommetje, tonnetje
-kje woninkje, koninkje, palinkje
Na een syllabe met een lange klinker
-pje na een [m] raampje, zoompje, pluimpje
-tje vlak achter een lange klinker strootje, spietje, eitje, touwtje
-tje na [n] traantje, lijntje
-tje na een liquida haartje, stuurtje, schooltje, uiltje
2 vormen mogelijk
Brug – brugje/bruggetje Vlag – vlagje/vlaggetje
Rug – rugje/ruggetje Weg – wegje/weggetje
Zoldering – soldering
Zoldering = klemtoon voor de voorlaatste Soldering = klemtoom op de voorlaatste
syllabe syllabe
DUS zolderingetje DUS solderinkje
Tekening, ring, ding, etc. Haring, vertaling, storing, etc.
3
, Samenvatting: Nederlands taalbeschouwing deel 2
Onproductieve procedés
Klinkerverandering
Schip – scheepje Lot – lootje
Vat – vaatje Pad – paadje
-el als diminutiefsuffix
Kruim – kruimel Stang – stengel Trom – trommel
3. Vorming van abstracta
Productieve procedés
Suffix Voorbeelden Grondwoord
-heid Schoonheid, goedheid, openheid, vrijheid, etc. Adjectief
-ing Kaping, ontmoeting, wandeling, scheiding, storting, etc. Stam van het werkwoord
-atie Confrontatie, evacuatie, installatie, felicitatie, etc. Werkwoord op -eren
Onproductieve procedés
Suffix Voorbeelden
-nis Geschiedenis, betekenis, kennis, duisternis, bemoeienis, etc.
-st Kunst, winst, gunst, komst, etc.
EEN TERMINOLOGISCHE KWESTIE
De term uitgang gebruiken we alleen bij grammaticaal noodzakelijke aanpassingen
Vervoeging Verbuiging
De term affix gebruiken we bij een verandering van betekenis van het grondwoord
Afleiding
DEEL 2: SPELLING
AFLEIDINGEN
4