Inleiding tot de rechts- en moraalfilosofie
HOC 1
Rechtsfilosofische vragen
1. Grondslagen strafrecht
2. Problematiek van de weerbare en strijdbare democratie
3. Problematiek van vrije wil vs. determinisme
Maatschappelijke subsystemen = politiek, religie, economie, wetenschap, het recht,… brengen hun eigen
regels voort dus zijn ze relatief onafhankelijk van elkaar geëvolueerd
Pre moderne maatschappij is nog niet functioneel gedifferentieerd maar wel hiërarchisch gedifferentieerd,
hier wordt door het alles overkoepelende systeem van de religie of van de mythe ook bepaald wat
wetenschappelijk waar is maar ook wat niet waar is omdat het niet waar mag zijn, wat taboe is en verboden
is.
In complexe moderne maatschappijen bestaat een alles overkoepelend systeem niet meer, de subsystemen
zijn relatief onafhankelijk. Ze werken wel nog samen maar moet vertaald worden naar het andere systeem,
bv. een morele norm moet juridisch vertaald worden om opgenomen te kunnen worden in het recht.
Hans Kelsen (boek de zuivere rechtsleer)
Gaat alle consequenties trekken uit de moderne maatschappij, waarin het recht een autonoom deelsysteem
is. Hij gaat het recht karakteriseren als een gebouw dat bestaat uit hiërarchisch geordende normen. Dus de
geldigheid van een norm is altijd afgeleid van een hogere norm. Recht is dus niet hetzelfde als moraal,
economie, politiek, enz.
Probleem wanneer je bij de hoogste norm zit, deze kan nergens van worden afgeleid (probleem met
juridische fundering, dus moet deze buiten juridisch worden gefundeerd door een buiten juridische norm die
zegt dat je moet handelen zoals de grondwet voorschrijft).
Hart wat is een rechtssysteem? Zijn antwoord = een verzameling van rechtsregels die bestaan uit primaire
(geboden en verboden, met een sanctie) en secundaire regels (veranderingsregels, berechtingsregels en
herkenningsregels (het zijn hogere regels die iets zeggen over de primaire regels))
Hart en kelsen zeggen dat een dictoriaal rigime kunnen juridisch bindend zijn maar daarom nog niet
moreel. Dus volgens hun is juridische- en morele verplichting van elkaar gescheiden.
Rechtspositivisten trekken consequenties uit functionele differentiatie van de maatschappij in deelsystemen
(Luhmann). Maken een scherp onderscheidt tussen recht en moraal en morele verplichting en juridische
verplichting. Het ene spoort niet altijd met het andere. Dit denken is eigenlijk zeer recent van datum, het is
zeer modern.
,Tot op vandaag zijn rechtsfilosofen het niet eens met dit denken waarin recht en rechtvaardigheid streng van
elkaar gescheiden worden.
John Austin = een rechtsregel is een bevel van een soeverein met een sanctie erbij inhoud maakt niet uit
Fuller neemt dit als vertrekpunt om te laten zien dat dat niet werkt (Koning Rex)
- Er moet een interne moraliteit zijn = minimale kwaliteitseisen van het recht
- Wil het te ver doorgedreven onderscheidt tussen recht en moraal bekritiseren, er moet een
minimale ondergrens zijn van moraal
Interne moraliteit van het recht rechtsbeginselen (subsidiariteitsbeginsel, verplicht recht spreken bv.)
Fuller heeft een boek geschreven over koning Rex. Gelijke gevallen dienen gelijk behandeld te worden (voor
hem een rechtsbeginsel). Recht positivistisch denken waarin ze zeggen dat een rechtsregel een soeverein is
met een sanctie klopt volgens hem niet. Koning Rex maakt wetten maar gaat deze niet kenbaar maken. Dus
spiegelbeeld hiervan is dat een wet kenbaar moet gemaakt worden en het recht heeft ook geen
terugwerkende kracht want koning Rex heeft een nieuwe wet gemaakt en wil mensen die een bepaalde
handeling stelden wanneer dit nog niet strafbaar was gaan bestraffen. Fuller wil met dit boek demonstreren
als je uitgaat van een strenge onderscheiding tussen recht en moraal (vertrekt van Jhon Austin) dan kom je
terecht in onrechtvaardigheid en in chaos. Elk rechtssyteem moet een aantal minimale etische beginselen
vertonen, dit zijn er 8.
1. gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden
2. burgers moeten kennis kunnen nemen van de wet
3. wetgeving mag geen terugwerkende kracht hebben, subsidiariteitsbeginsel (geen straf zonder wet)
4. wet moet begrijpelijk kunnen zijn, essentie moet kenbaar en op een begrijpelijk zijn voor diegene die
de wet moeten volgen
5. recht moet voldoende intern consistent zijn (hogere wet gaat boven lagere wet)
6. het moet mogelijk zijn voor een burger om de wet na te leven
7. wet mag niet voortdurend veranderen
8. rechtsspraak dient te gebeuren op basis van het afgekondigde, geldende recht
In het recht zelf zit er een soort interne moraliteit. Anders wordt het recht onrechtvaardig en wordt het
moeilijk om dit te handhaven. Minimale ondergrens van moraliteit moet dus al ingebakken zijn in het
rechtssysteem en Fuller is het dus niet eens met het radicale onderscheidt tussen recht en moraliteit.
In de premoderne periode is er een alles overkoepelend denksysteem, door de Godsdienst. Maar als de
Godsdienst niet meer door iedereen gelijk geïnterpreteerd worden dan gaat het recht in die samenleving
ook niet meer gedeeld worden door iedereen want (er is geen consensus meer) want de Godsdienst lag aan
de basis van het recht.
Historische reconstructie:
,Doorheen de Middeleeuwen was het normaal dat de geldigheid van een rechtsregel gebaseerd was op de
inhoudelijke rechtvaardigheid van die rechtsregel. Rechtvaardig was wat overeenkwam met de Christelijke
gewoonte die gebaseerd waren op de Christelijke theologie, houdt in wat het woord van God was en wat de
ethische gevolgen daarvan zijn voor ieders gedrag.
Christelijke boodschap is dubbelzinnig (ambivalent), aan de ene kant antipolitiek (gericht op hogere
spirituele waarden) het leven na het leven is belangrijk, opstand tegen de overheid en aan de andere kant
moet de mens zich conformeren en gehoorzamen aan God
Bij de romeinen waren er meerdere goden (polytheïsme)
Sellsus zegt dat als je wil genieten van de bescherming van de overheid moet je ook solidair zijn met het
systeem. Dit waren de Christenen niet en hier komt dan ook een oorlog van. Ze gaan deze christenen
vervolgen maar wordt moeilijk want de christenen krijgen meer aanhang (volksbeweging). Eerst tolerantie
van keizerrijk, dan behandeling op voet van gelijkheid en dan dominantie van het Christendom. Jezus is het
vlees wordende woord van God, maar is Jezus even Goddelijk als God want Jezus is door God geschapen dus
is ook een rang minder dan God. Maar de theologen hebben uiteindelijk gezegd dat Jezus en later de heilige
geest eigenlijk gewoon God zijn (ze zijn homousias, ze zijn van dezelfde substantie). De figuur van de
Christelijke Keizer is hoogste politieke gezagdrager en hoogste priester (vertegenwoordiger van God op
aarde) dit is in het Oost romeinse rijk. Terwijl in het West romeinse rijk gaat de kerk haar eigen autonomie
claimen tegenover de Keizer, dit is te vinden in het werk van Augustinus.
Westelijke model = Augustinus. Zijn denken krijgt een politieke wending in 410 wanneer Rome geplunderd
wordt door Heidenen, deze wijten dat aan de christelijke God die niet eens in staat is om zijn stad te
verdedigen en de vele goden van de heidenen geraken hierdoor geïrriteerd. Hierdoor gaat Augustinus zijn
werk stadsgod schrijven. Het is gevaarlijk om een stad uit te roepen tot hoofdstad van het christendom want
maakt dit kwetsbaar voor kritiek van bv de Heidenen. Volgens Augustinus moet de staat neutraal zijn. Aardse
stad is ook een werk van hem maar hier leven de uitverkorenen voor het paradijs tussen de normale
mensen, enkel God weet wie voorbestemd is voor het paradijs.
God moet meer gehoorzaamd worden dan de politieke machthebbers.
Twee zwaardleer, wereld heerser heeft de wereldlijk zwaardmacht en kerk heeft de geestelijke zwaardmacht
(de paus). Met dit werk van Augustinus gaat de kerk proberen meer macht te verkrijgen.
Op grond van de sleutelmacht die de kerk heeft gekregen, de paus heeft de sleutelmacht van God gekregen
en is eigenlijk de rots waar God zijn stad op gaat bouwen. Dit is een grond van legitimatie dat toestaat dat de
kerk zijn macht gaat uitoefenen en niet enkel de politieke staten.
HOC2
Kerk duld geen bemoei van de overheid in kerkelijke zaken
, Politiek Augustinisme stelt dat de staat zelf ook een ministeriële functie heeft in het verspreiden en in stand
houden van het geloof
- de keizer, wereldlijke leiders worden verondersteld slechts ministers te zijn van de
overkoepelende kerk
- koningen zijn dienaren, ambtenaren ten dienste van het universele christendom ze moeten
de maatschappelijke waarden die het christendom in zich draagt, moeten ze handhaven in hun
koninkrijk
De kerk gaat in deze periode veel machtsaanspraken doen, zal dit doen in concurrentie met de wereldlijke
machthebbers
Hoe praat de kerk goed dat er geloofsrang mag gevoerd worden mag om de waarheid te laten triomferen
en om de leugen te bekampen
Opvatting van wat de kerk is = Kerk drie betekenissen
- gemeenschap der geloof
- hiërarchische structuur van het bestuur gedrag
- en ook het gebouw
kerk gaat zichzelf beschouwen als een instituut met een onfeilbaar leer gezag:
o de leer van de kerk gebasserd is op het woord van christus, hij is de waarheid, is het vlees geworden
woord van God
In naam van die waarheid mag er absolute gehoorzaamheid worden geëist
Elke gedachten mag tot gehoorzaamheid worden gedwongen en ongehoorzaamheid wordt
bestraft brieven van Paulus
ignassius de geloofsgemeenschap is waar de bisschop is, Christus is met andere woorden waar het
bevoegde leer gezag is en niet omgekeerd
irineus van lyon gaat dit verder uitwerken in zijn werk (tegen de ketters)
institutioneel waarheidsbeheer = de kerk zijn interpretatie is bindend wie buiten de kerk staat, staat dan
ook buiten de waarheid, die dwaalt
o De leer van de heilige Drievuldigheid (heilige geest, christus en God)
vroeger was de kerk een instituut waar mensen naartoe gingen omdat ze gecharmeerd waren met het
woord van de profeet (Jezus)
o juridisering van een geloofsgemeenschap tot een hiërarchische ordening die dwingend recht
voortbrengt
- de kerk is geëvolueerd naar een hiërarchische structuur die dwingend recht voort brengt (een beetje
zoals een staat)