ANATOMIE VAN DE
SPRAAK
Respiratie
Hoe speelt de anatomie van de thorax en longen als functionele eenheid een rol bij de
ademhaling?
De longen zorgen voor een groot contactoppervlakte tussen het bloed en de longen. Zo
kunnen er zuurstof en afvalstoffen uitgewisseld worden. De longen zijn dus
gasuitwisselingsorganen. De thorax heeft mechanische eigenschappen die bijdragen aan de
ademhaling.
We zien dat de ribben met kraakbeen bevestigd zijn aan het sternum. Hierdoor kunnen de
longen uitzetten tijdens het ademhalen. Ribben kunnen rond het lengteas draaien. Ook de
houding van de arm, die via de scapula en clavicula vast zit aan de thorax, heeft invloed op
het volume van de thorax. Met behulp van de ademhalingsspieren kan de thorax verticaal,
transversaal en anteroposterieur uitzetten.
Wat beschrijft de relaxatiecurve?
De relaxatiecurve beschrijft de passieve druk bij verschillende longcapaciteiten. De
longcapaciteit is nooit nul, want er is altijd een resthoeveelheid aan lucht aanwezig. De
totale druk is de som van de druk van de longinhoud en de thorax. We zien dat als je diep
inademt er een positieve druk ontstaat in de longen (naar binnen gericht), die ervoor zorgt
dat we uitademen tot 40% van de totale capaciteit. Stel dat we stevig uitademen, gaan we
automatisch weer inademen tot 40%. Als de thorax groter wordt bij inademing, wilt die
terug kleiner worden. Als die kleiner wordt, wil die terug groter worden tot aan de ruststand.
Wat zijn de belangrijkste in- en uitademingsspieren en wat is hun rol bij de ademhaling?
Inademing:
De belangrijkste inademingspier is het diafragma. Deze spier zit vast aan de binnenzijde van
de onderste ribben, achteraan aan de wervelzuil en vooraan aan het sternum. Het
samentrekken en ontspannen van het diafragma gebeurt automatisch, maar we kunnen de
regeling hiervan bewust overnemen, bv. bij het spreken. Als het diafragma wordt
aangetrokken, beweegt het peesblad naar beneden, waardoor je een verticale expansie
krijgt van de thorax. Daarnaast worden de onderste ribben naar boven getrokken, wat zorgt
voor transversale expansie. Het diafragma wordt bezenuwd door de n. Phrenicus.
Daarnaast zijn er nog spieren. Namelijk de intercostaal spieren en dan voornamelijk de mm.
Intercostales externi. Deze spieren zitten tussen de ribben en we hebben er 12. Zij trekken
de ribben omhoog bij het inademen, wat leidt tot transversale expansie van de thorax.
Tot slotte zijn er nog hulpspieren die actief worden wanneer je moeite hebt met inademen.
Borst- en schouderspieren: m. pectoralis major
trekt sternum en ribben naar boven
, Nekspieren: m. sternocleidomastoideus en m. scalenus ant, post, medius
clavicula, sternum en bovenste ribben naar boven trekken
Rugspieren: levatores costarum en serratus posterior superior
trekken de lagergelegen ribben omhoog.
Uitademing:
Normaal zorgen passieve krachten ervoor dat het volume van de thorax terug keert naar 40
% van de totale capaciteit. Dit gebeurt automatisch. Bij sterk uitademen worden enkele
spieren actief:
Buikspieren:
o M. rectus abdominis
o M. obliquus abdominis (ext en int)
o M. transversus
We gebruiken deze spieren om de buikinhoud te comprimeren en daardoor het
diafragma naar boven te duwen, zodat het volume van de thorax afneemt.
Ook de interne intercostaal spieren spelen een rol bij het uitademen.
Wat zijn de belangrijkste ademvolumes uit de spirometrie?
De spirometer wordt gebruikt om volumes te bepalen. De belangrijkste volumes zijn:
Tidal volume: hoeveelheid lucht dat we in- en uitademen. Dit is ongeveer 0.5 – 0.6 l
in rust en kan oplopen tot 2 l bij inspanning.
Vitale capaciteit: maximale volume lucht dat je kan in-en uitademen. Dit is
individueel verschillend.
Residuele volume: hoeveelheid lucht dat in de longen achterblijft bij volledige
uitademing. Dit is ongeveer 1 tot 1.5 l.
Inspiratory reserve volume: de vitale capaciteit omvat naast het tidal volume ook de
ISV. Dit is de lucht die je extra kan inademen alvorens je op de maximale capaciteit
zit.
Expiratory reserve volume: de vitale capaciteit omvat ook dit volume. Na een
normale uitademing, kan je nog extra uitademen bij aanspannen van bepaalde
spieren. Dit volume is het ESV.
Bij rustig inademen gebruiken we het diafragma en gaan daarbij van een volume van 40%
van de totale capaciteit naar 55%. Bij het uitademen keert dit volume terug naar 40%.
Bespreek de aanpassingen van het respiratoir systeem: constante subglottisdruk, variaties,
aanpassingen in volumes, duur en frequentie van ademhaling
Subglottisdruk:
De subglottisdruk moet hoog genoeg zijn om te kunnen spreken. Daarnaast blijft de druk
constant. Deze druk zorgt voor de stemplooitrilling. Een voldoende subglottisdruk bij
normale spraak is ongeveer 6 cm water. In rust is dit ongeveer 2 cm water. De druk moet dus
gedurende de hele uitademing constant blijven. Als we inademen, ligt de druk veel hoger.
We spannen de inademingsspieren op om een negatieve druk te generen om terug te
verlagen tot 6 cm water. Als we uitademen ontspannen we de inademingsspieren (externe
intercostaal spieren). Als je verder dan 55% van de totale capaciteit (druk 6 cm) uitademt,
moet je de buikspieren aanspannen om een positieve druk te veroorzaken. 55% is het ideale
longvolume om te spreken, dit volume komt overeen met 6 cm water.
, Als we roepen moet de subglottisdruk groter zijn, 20 cm water en we roepen dus ook op een
hoger longvolume.
In de realiteit zijn de in- en uitademingsspieren constant actief, alleen de ene meer dan de
andere. De verhouding verandert tijdens het uitademen.
Variaties:
Doordat beide spieren vanaf het begin actief zijn, kan je kleine variaties aanbrengen. Die
dienen om nadruk te leggen, toonhoogte te bepalen etc.
Volumes, duur en frequenties:
Er zijn verschillen tussen de gewone ademhaling en de ademhaling bij spraak. Bij spraak
worden de volumes, duur en frequenties aangepast. Tijdens spraak ademen we dieper in.
Normaal neemt de ademhaling 15% toe in rust, bij spraak is er een toename van 20-25%. We
ademen dus in tot 60% en ademen uit tot 40%. Het ideale volume is 55%. De totale
ademhalingscyclus is langer bij spraak. In rust is de duur van de inademing = duur van de
uitademing. Bij spraak is de inademing veel korter dan de uitademing (verhouding 10/90).
Het volume, de gebruikte spiergroepen, lichaamshouding en spiertonus spelen een
belangrijke rol bij het efficiënt ademen bij spreken.
Fonetiek deel 1
Anatomie van:
Larynxskelet
o Cartilago thyroidea
o Cartilago cricoidea
o Cartilago arytenoidea (gepaard)
o Os hyoideum
Gewrichten van de larynx
o Crico-thyroidaal gewricht: rotatiegewricht naar boven en beneden draaien
van thyroidea (beneden aanspannen stembanden) = SPANNING
o Crico-arytenoidaal gewricht: kantelen en naar voor en achter schuiven
adductie en abductie van stemplooien = ABDUCTIE EN ADDUCTIE
Laryngale membranen en ligamenten
o Extrinsieke membranen/ ligamenten: verbinding van laryngale kraakbenen
met omliggende structuren vb. membrana thyroidea
o Intrinsieke membranen / ligamenten: verbinding van laryngale kraakbenen
onderling
Ligamentum ary-epiglotticum: lijkt op een plooi (aryepiglottische plooi)
Ligamentum vocale: ware stemplooi
Conus elasticus: lijnt subglottisruimte af
Extrinsieke en intrinsieke larynxspiertjes
Extrinsiek: