Inhoud
Les 1: Koning Arthur.....................................................................................................................................2
Les 2: Het theoretisch kader.........................................................................................................................3
Les 3: Clifford Geertz en culturele antropologie...........................................................................................7
Les 4: De cultuurgeschiedenis van een toeristenstad.................................................................................11
Les 5: Norbert Elias en het beschavingsproces...........................................................................................14
Les 6: The power of music and the music of power...................................................................................16
Les 7: Edward Saïd......................................................................................................................................20
Les 8: Erwin Panofsky.................................................................................................................................23
Les 9: New historicism................................................................................................................................25
Les 10: Als het regent, sneeuwt het niet: culturele geschiedenis van klimaatsverandering.......................28
Les 11: Spot the carrot- cultuurgeschiedenis van groenten en fruit...........................................................32
Les 12: Cultuurgeschiedenis van gevoelens................................................................................................36
1
,Les 1: Koning Arthur
Verhaal van koning Arthur: de belangrijkste bron voor de historie van Arthur is Geoffrey of
Montmouths. Hij beweerde zich te baseren op een heel oud boek, maar er wordt vandaag
verondersteld dat hij zelf deze bron heeft verzonnen om zijn werk een hogere graad van
autoriteit te geven( dit gebeurde wel vaker)
We begeven ons hier bij de intellectuele geschiedenis. De sterke man in Engeland
hiervoor is Quentin Skinner. Hij is heel tekstkritisch. Hij betoogt dat een historicus zich
niet mag beperken tot wat geschreven staat, maar ook wat niet geschreven staat.
Schrijvers schreven nooit zomaar, we moeten op zoek gaan nar de motieven. Schrijven
was heel duur en arbeidsintensief, dus er was telkens een goede reden voor. Skinner
zegt dat er verschillende betekenislagen zijn in een tekst.
Dus: waarom schreef Geoffrey? 40 jaar na zijn tekst (William of Newburgh) werd geschreven dat
alles verzonnen was. Er werden twee mogelijke redenen voor zijn ‘leugens’ gegeven: oftewel
had hij een liefde voor het liegen, oftewel wou hij het Britse publiek behagen. Er was rivaliteit
tussen de twee schrijvers. Geoffrey verzon een held in de strijd tegen de Engelse koningen.
William behoorde tot het andere kamp.
Het is mogelijk dat de bron waar Geoffrey naar verwijst Nennius, een monnik is. Historia
Brittonum (830). Hij stelde een battle list op van Arthur. Hij vocht voor de koning, maar was zelf
geen koning. Hij vocht tegen de Saksen. Hij zou elf veldslagen hebben gevochten en won ze
allemaal. We stellen ons uiteraard veel vragen bij dit relaas. Arthur verschijnt in dit boek als
mythologisch personage. Hij zou wonderen verricht hebben.
Leopold von Ranke: stap 1: alle bronnen verzamelen, stap 2 de bronnen kritisch benaderen stap
3 een feitelijk relaas opstellen (wie es gewesen ist). Vanaf de jaren 90 kwam er kritiek op deze
methode voor het benaderen van de vijfde eeuw. De archeologen ontdekten dat de historici
fout waren. De Angelen en Saksen waren er al veel langer. Het romeinse rijk huurde hen in als
soldaten tegen de barbaren.
2
,Vroeger ging men uit van een samenvalling tussen etnie en identiteit. Nu zijn we daarvan
afgestapt. Ze kunnen samenvallen, maar dit is niet noodzakelijk zo. Etnie is genetisch, identiteit
is cultureel.
Jeffrey Alexander: bekend van de performative turn. Je doet iets en daardoor verandert de
realiteit.
John Austin: alles wat we zeggen kan worden onderverdeeld in twee categorieën: constative en
performative utterance. Constative is een feit zeggen, performative veranderen de realiteit. Je
geeft intenties bloot die niet meer worden teruggedraaid. Na het gezegd te hebben, is de
realiteit onherroepelijk veranderd. Dit is ook wat Edward I deed. Hij betuigt eer aan zijn
voorganger, hierdoor is Arthur onherroepelijk dood en eigent hij zich zijn cultuurgeschiedenis
toe. Ook de Tudors eigenden zich Arthur toe als voorvader. Ze deden dit om zichzelf te
legitimeren.
Les 2: Het theoretisch kader
In principe kunnen we stellen dat de geschiedenis van cultuur de plaats is waar het begonnen is,
du lang geleden. Cultuurgeschiedenis als methode bestaat nog maar een paar decennia (jaren
70).
De vraag is onvermijdelijk: waaruit bestaat de methode van cultuurgeschiedenis. Leopold von
Ranke is hierin belangrijk om te vernoemen. Hij gebruikte feiten en bewijzen als bronmateriaal,
voornamelijk geschreven bronmateriaal. Hij onderwierp dit aan een kritische beoordeling. Zo
deed hij aan historiografie. Zijn manier van werken zag er als volgt uit:
Stap 1: alle bronnen verzamelen
Stap 2: de bronnen kritisch benaderen
Stap 3: een feitelijk relaas opstellen (wie es gewesen ist)
Hij deed zo empirisch mogelijk aan onderzoek zodat het aan de voorwaarden van
wetenschappelijk onderzoek voldeed. Het was vrij van elke vorm van subjectiviteit.
3
, Het waren telkens heel logische, chronologische narratieven, los van enige fascinatie voor
bepaalde gebeurtenissen of personen. Sindsdien is er veel veranderd.
Cultuurgeschiedenis werd geboren uit de drang om de wereld rond ons beter te begrijpen en
om te begrijpen hoe dingen in het velreden moeten geweest zijn. Dit verschilt dus sterk van de
visie van von Ranke.
Het is geen zoektocht naar de grote gebeurtenissen, maar naar hoe dingen werden ervaren.
Peter Burke is een handig persoon om dit beter uit te leggen. Hij is cruciaal in het gebied van
cultuurgeschiedenis. Het is een pionier. Hij schreef in 1972 ‘ De Italiaanse Renaissance’. Het
begrip renaissance is een abstract begrip dat uitleg nodig heeft. Gaat het over een tijdperk,
gebeurtenis,…? Je kan het omschrijven als een denkproces/manier van in het leven staan. Het is
dus meer een idee of concept dan iets tastbaars.
Burke zoekt uit hoe de mensen tijdens de renaissance dachten en hoe dit tot uiting kwam. (het
is trouwens pas als het uitwendig zichtbaar wordt, dat we het kunnen zien)
Hoe begon hij aan zijn onderzoek? Hij haalt zijn methoden bij de sociologie. Hij maakt op die
manier een totaalbeeld van de renaissance. Hij gaat op zoek naar bronnenmateriaal dat hem
inzicht gaf in de geest van de mensen.
Het geeft een beeld van waarom dingen veranderden, zoals hoe men met kunst omging en
waarom de kunst veranderde. De patronage, functionaliteit, visie op de omgeving,…
veranderden en de kunst veranderde mee.
Hij komt tot het concept van social theory.
Cultuurgeschiedenis kan eigenlijk gaan over alles. Het gebruikt alle mogelijke methoden, zoals
sociologie, antropologie, filosofie, linguïstiek en kunstgeschiedenis. Hieronder een overzicht:
1. Sociologie: Fernand Braudel (annales-school) had inzichten die stimulerend waren
voor de cultuurgeschiedenis. Hij legde de nadruk op materiële cultuur. Hij verbindt
de concepten economie, beschaving en materiële cultuur. Hij onderzocht niet het
kapitalisme, maar de kapitalist. Hij ging de gevolgen van het kapitalisme na op het
4