Leerpad A – psychofarmacologie
1. middelen bij depressie
1.1 diagnostiek
⟹ depressieve periode is gekenmerkt door de aanwezigheid van 5 of meer
symptomen gedurende minstens 2 weken, tenminste:
- Depressieve stemming
- Verlies in interesse of plezier
- Gewichtsvermindering of toename
- Slapeloosheid of hypersomnie
- Psychomotorische agitatie of remming
- Moeheid of verlies van energie
- Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige schuldgevoelens
- Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie, besluiteloosheid
- Terugkerende gedachte aan de dood, suïcide gedachten, plannen of poging
⟹ zeker 69% van de mensen met depressie worden niet gediagnosticeerd en 15%
wordt behandeld met antidepressiva zonder erkende indicatie
1.2 pathologie
⟹ ontstaan van depressie is enerzijds door kwetsbaar genetisch materiaal
en voorkomen van majeure stressoren
- Hoe groter aantal kwetsbare genen, hoe zwaarder de stressor,
hoe meer kans op ontwikkelen van een depressie
- Stressoren kunnen verschillend zijn van aard bv. life- events,
psychologisch, relationeel, financieel, verslaving,
ziektetoestand
- De methylgroepen gaan de genen die in een slapende
toestand (inactief) staan activeren, of dit zal gebeuren
hangt af van persoonlijkheid, coping skills van iemand die
in de kinderjaren worden gevormd
- De stressweerstand is geen stabiel gegeven, na de depressieve
periodes takelt die weerstand af dus risico op herval (recurrence) is
groter dan na verschillende depressieve periodes
1.3 gevolgen stress
⟹ de amygdala wordt geactiveerd, dit onderdrukt de PFC (prefrontale
cortex) en stimuleert de hypothalamus, deze zal meer CRH (corticotropin releasing
hormone) afgeven met een sterkere werking van de hypofyse → meer ACTH →
bijnierschors gaat cortisol aanmaken, stresshormoon → bij gezonde personen
brengen de PFC en de hippocampus de amygdala tot bedaren, angst en emoties,
door een negatief feedback-mechanisme (demping cortisol) → hypothalamus en
hypofyse maken minder CRH en ACTH → normalisatie cortisol
1.4 depressieve gevoelens
⟹ een en ander werkt niet hetzelfde:
- homeostase zoals bij gezonde personen is niet aanwezig
- activiteit amygdala is toegenomen
- HPA is gestimuleerd met hoge cortisolspiegels → kan toxisch
worden
- negatieve feedback functioneert niet meer
1
, - onderdrukking van groei van de neuronen in de PFC en
hippocampus + afsterving
- hoe langer de depressie, hoe kleiner de hippocampus wordt
- hoe meer cortisol, hoe kleiner de hippocampus
- door overactiviteit is er een verminderde activiteit van de PFC
is er een shift naar negatieve stimuli die zelfwaardering en
zelfbeeld beïnvloeden → depressieve symptomen → meer
piekeren en herhalen van de negatieve stimuli
1.5 farmacotherapie: definities en cijfers
⟹ behandeling is door de antidepressiva, hoe ernstiger de
depressie, hoe meer antidepressiva effect zullen hebben
- behandeling van SSRI antidepressiva is 33% effectief
1.5.1 terminologie
- respons: als er 50% verbetering is
- remissie: als pt gedurende 4-9maand symptoom vrij is
o hierna moet behandeling aangehouden worden, na een jaar kan de
antidepressiva worden afgebouwd, bij ernstige depressie wordt daar
nog mee gewacht
o kan zijn dat remissie soms niet voorkomt en er slechts een gedeeltelijke
respons is, sommigen kunnen dit in de weg staan zoals:
insomnia, vermoeidheid, pijnlijke fysieke klachten,
concentratieproblemen, interesse vermindering, depressieve
mood, suïcidale idealisatie, psychomotorische retardatie
- recovery: als pt gedurende 12 maanden symptoom vrij is
- werking antidepressiva: stemming verbetert, energieker en motoriek en
denken is actiever → in begin verhoogde waakzaamheid nodig voor
zelfmoord!
- Therapieresistente antidepressiva: er kunnen andere dingen gebruikt
worden zoals ECT (electro convulsie therapie) en TMS (transcraniële
magnetische stimulatie)
2. farmacotherapie: werkingsmechanisme
⟹ stressoren (life events) brengen een verhoging van cortisol,
(nor)adrenaline, serotonine → spiegel cortisol te hoog bij depressie →
vermindering noradrenaline synthese dus de receptoren verhogen → als
er antidepressiva gegeven worden gaan de neurotransmitters stijgen
+ receptoren dalen (downregulatie) → dit duurt een tijdje (weken)
waardoor de antidepressiva pas na enkele weken
- Stijging NT in synaps doet aantal postsynaptische
receptoren dalen (downregulatie) → stijging NT is door verminderde afbraak
van de NT door MonoAminoOxydase (MAO) door MAO-inhibitoren of door
verminderde heropname in presynaps tgv blokken van heropnamepomp
2
, - Stijging NT en downregulatie van receptoren → stijging BDNF (groeifactor die
neuronen doet groeien en verbinden) → neuronale structuren PFC en
hippocampus herstellen
- Effect: genen die voor depressie zorgden worden terug in passieve vorm
teruggedrongen
- 3 belangrijke dysfunctionele NT bij depressie: dopamine (blij, drive),
noradrenaline (zoals adrenaline, motivatie), serotonine (geluk, impulsen)
2.1 antidepressiva
⟹ werken in op 1 of meer neurotransmitters
2.1.1 SSRI (selectieve serotonine reuptake inhibitors) of de selectieve
serotonine heropnameremmers
⟹ bv. fluoxetine (prozac), sertraline (serlain), citalopram (cipramil), escitalopram
(sipralexa), fluvoxamine (floxyfral), sint-janskruid (hypericum)
- SSRI blokkeren de pomp in presynaps die serotonine vanuit de synaps naar
de presynaps pompt → er blijft meer op de synaps
- Serotonine banen gaan van de Raphe Nucleus naar de frontale cortex,
basale ganglia, limbisch systeem, hypothalamus → ruggenmerg
(slaapcentrum, braakcentrum, geslachtsorgaan) → ook darm en bloedplaatjes
- Stijging sertonine: antidepressief effect (down regulatie 5HT receptoren)
maar ook door bijwerkingen door stijging serotonine
- Bijwerkingen serotonine: braken en diarree in begin van behandeling
- Serotonine syndroom: overprikkeling door teveel serotonine → zeldzaam
maar levensbedreigend met;
o angst, trillingen, tremor, hyperthermie,
o hyperflexie, slaapstoornissen
o agitatie, akathisie, seksuele dysfunctie
o bloedplaatjes inhibitie (blauwe plekken en bloedingen!)
o behandeling: geleidelijke afbouw
2.1.2 NRI (Noradrenaline reuptake inhibitoren)
⟹ bv. edronax (reboxetine)
- de noradrenaline (NA) banen vertrekken vanuit de Locus Coeruleus naar de
frontale cortex (aandacht en depressie), limbisch systeem (energie en
emoties), cerebellum (tremor) en ruggenmerg (bloeddruk, hartritme,
urineretentie)
- effect: stijging NA is door een blokkade van pomp die zorgt voor de
heropname van NA in de presynaps → meer NA op de postsynaptische
receptoren → antidepressief effect
- de noradrenaline receptoren: alpha 1 receptor, postsynaptic alpha 2
autoreceptor, postsynatic beta 1 receptor en postsynaptic alpha receptor
o verhoogde effecten: gestegen alertheid, aandacht en concentratie,
anxiety, mood
o verlaagde effecten: gedaalde alertheid, concentratie, mood, anxiety,
sedatie en slaap
2.1.3 SNRI (serotonine noradrenaline reuptake inhibitor)
⟹ bv. efexor (venlafaxine), cymbalta (duloxetine)
3