Atletiek, gymnastiek, ritmiek, zwemmen
I. Het lopen
= cyclische beweging (herhaalde gelijksoortige bewegingen)
Grondvorm met mechanische en beweging technische wetten
Individuele fysieke en psychische structuur
Specifieke veranderingen:
o Loopsnelheid
o Versnelling looptempo
I.1 De loopfasen
Contactfase
Zweeffase
Contactfase:
Steunfase: wijze van plaatsing van de voet (buitenzijde voet) afhankelijk van looptempo
o Voor = hoog tempo
o Midden= matig tempo
o Achter= laag tempo
Opvangfase: amortisatiefase: gedurende korte tijd een lichte buiging in knie, heup en enkel.
o 0.05sec
Strek-stuwfase: loodlijn uit lichaamszwaartepunt is boven steunpunt en eindigt na strekking van been en
contact met bodem wordt verbroken.
Zweeffase:
Geen contact met bodem
Start na strekking achterste been.
Balans behouden: afgestemd spel beweging en tegenbeweging lichaam
I.1.1 De voetplaatsing
Hiel-teen-methode vd Finnen: mechanisch afrollen
Anatomisch gezien: Natuurlijke doorveerbeweging= buiten naar binnen
Eerste contact via buitenrand
Midden- en langeafstandslopers= tactische overwegingen variatie
Facet van grondvorm lopen
Veel voorkomende fout= hiel-teen-afrollen (“Zit in de loop”)
Achterste been = niet volledig gestrekt
o Gevolg= bekken daalt, voorste been naar voor gezwaaid, hiel als eerste contact
I.1.2 De steunfase
= lichaamsgewicht wordt veerkrachtig opgevangen op voorste voet, loodlijn door zwaartepunt valt achter contact
punt voet met grond.
Mate van naar achter vallen loodlijn= bepaald oor loopsnelheid
Steunmoment: langeafstandsloop
I.1.3 De strek of stuwfase
= krachtbron (strekking achterste been)
Strek-zwaaikrachten zorgen voor voorwaartse impulsen (voorwaartse snelheid)
,Atletiek, gymnastiek, ritmiek, zwemmen
Grootte impuls:
Intensiteit en explosiviteit van strekactie
Tijdsduur van strekking
= concentrische arbeid
Loperstypen:
1. Relatief korte pas en levendig pasritme
Roffelaar (midden- en langeafstanden)
2. Lange pas en flegmatischer pasritme
Rollende pas (sprint-middenafstanden)
I.1.4 De zweeffase
= samenspel beweging en tegenbeweging balans lichaam behouden.
Tegenbeweging= schouder en romp
o Afgestemd op beenactie
Hoogte knie= afhankelijk van looptempo
o Sneller= hoger
Na strekking en loskomen= reflectorische buiging achterste been
o Afhankelijk van looptempo
Hoger= sneller
I.2 De armbeweging bij het lopen
I.2.1 Ondersteunen afstoot achterste been
Laagste punt gepasseerd= opwaartse richting verplaatsen= druk groter op bodem
Armen ondersteunen
I.2.2 Bewaren van de balans van het lichaam
Herstellen en bewaren balans
Corrigerend karakter: verstoring evenwicht= naar voor zwaaien voorste been gelijktijdige armbeweging
met tegengestelde arm
I.3 De romp- en hoofdhouding
Verticaal naar licht voorover
Tempo lager= romp verticaler
Romp naar achter= zit in de loop
Versnelling in loop= romp schuiner
Helling romp ≠ per loper
Hoofd= altijd in natuurlijk houding
Andere houding is gevolg voor: romphouding en beenstrekking
I.4 De paslengte en pasfrequentie
V= f x I (snelheid= pasfrequentie x paslengte)
Paslengte: eerste deel van de loop (paslengte neemt toe), middengedeelte (paslengte blijft gelijk), aan het einde
(paslengte neemt terug toe).
Pasfrequentie: eerste deel van de loop (pasfrequentie neemt sterk toe) daarna neemt de pasfrequentie geleidelijk af
en aan het einde daalt het heel snel.
Sterk individueel
,Atletiek, gymnastiek, ritmiek, zwemmen
Verhouding paslengte en pasfrequentie= gemak, souplesse, efficiëntie
I.4.1 De invloed van de bocht op de paslengte en loopsnelheid
Hoe sneller hoe meer invloed
Verkorting paslengte
Strekkrachten omgezet in richtingsveranderingen
Centripetale kracht behouden= binnenwaartse helling met lichaam
Hoe kleiner straal hoe groter centripetale kracht
Hoe groter het lichaamsgewicht, hoe groter centripetale kracht moet zijn.
I.5 De korte afstandsloop of sprint
Eindsprint 100 m bepaald door:
- Start
- Maximale versnelling tot topsnelheid
- Vermogen om topsnelheid te behouden
- Mate van snelheid afhankelijk van specifieke snelheid-uithoudingsvermogen.
, Atletiek, gymnastiek, ritmiek, zwemmen
1. Eindtermen/leerplannen
Eindtermen vd basisschool lichamelijk opvoeding= groot-motorische vaardigheden
Groot motorische vaardigheden en acties in gevarieerde situaties:
o 1.9 kunnen balanceren op de grond en over diverse soorten toestellen
o 1.10 kunnen in omgekeerde houding hangen en steunen
o 1.11 kunnen vrije sprongen en steunsprongen uitvoeren
o 1.12 kunnen verschillende vormen van rollen uitvoeren
o 1.13 kunnen aan een toestel draaibewegingen rond de breedte-as uitvoeren
o 1.14 kunnen diverse klimtoestellen opklimmen en veilig ervan afdalen.
Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties:
o 1.4 kennen hun voorkeurshand en -voet en kunnen deze ook efficiënt gebruiken
o 1.5 kennen en gebruiken hun voorkeurszijde om te wenden en te draaien rond de lengteas
Secundair onderwijs: nieuwe eindtermen die openheid toelaten
Vb. 1.9 De leerlingen voeren, conform de bewegingsnorm en rekening houdend met hun eigen fysieke
capaciteiten, op veilige wijze bewegingen en activiteiten uit in verschillende omgevingen met nadruk op
plezier in beweging en sport.
o Technieken van bewegingsleer, zoals balanceren, wentelen , springen, rollen, klauteren, klimmen,
ritmisch bewegen, lopen, vangen, werpen, terugslaan, vallen, mee- en tegengaan in beweging, …
o Technieken om eenvoudige, complexe en samengestelde bewegingen uit te voeren
Keuze van eindtermen moet duidelijke opbouw inzitten van moeilijkheidsgraad tussen 1 ste en 3de graad.
2. Basisvoorwaarden gymnastiek
1. Houdingsbesef en vormspanning
2. Kracht
3. Lenigheid
4. Coördinatie
Vormspanning & houdingsbesef: grote invloed van lkr.
Concrete aandachtspunten/accenten met juiste oefenstof
Cognitieve bewustwording = niet voldoende
o Psychomotoriek lichaamsperceptie= weten hoe het moet (psycho) + het kunnen uitvoeren
(motoriek).
o Vb. lln die perfect kan verwoorden hoe het moet (cognitief), maar het niet kan uitvoeren (tekort aan
houdingsbesef)
Coördinatie: juiste oefenstof en aandachtspunten zorgen voor veel verbetering
Kracht & lenigheid: moeilijker bij te sturen (2 lesuren) (veel oefenen buiten de les)
Om vaardigheid lln te verbeteren moet lkr. weten welke voorwaarden belangrijk zijn.
DURF= belangrijk aspect (afdaling in LV voor angstige lln.)
3. Vaardigheden: basisvoorwaarden,
bewegingsbeschrijving en leerwegen
3.1 Rad
3.1.1 Basisvoorwaarden
Kracht:
Voldoende kracht in bovenste ledematen om gewicht korte tijd te dragen