Eigen cijfer: 7. Deze samenvatting bevat de hoofdstukken 1 t/m 9 uit het boek 'Praktisch Goederenrecht'. Het vak goederenrecht wordt gegeven in het eerste kwartiel van het tweede leerjaar.
,Hoofdstuk 1
1.1.1. Goederen
Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten (art. 3:1 BW).
1.1.2. Zaken
Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW). Iets is voor
menselijke beheersing vatbaar als je het kunt vastpakken of er controle over kunt uitoefenen. Stoffelijk
betekent dat een voorwerp uit een bepaald materiaal bestaat. Dieren zijn geen zaken (art 3:2a lid 1
BW), maar de regels m.b.t. zaken zijn hierop wel van toepassing (lid 2).
1.1.3. Vermogensrechten
Een vermogensrecht is een recht met vermogenswaarde. De waarde is dus in geld uit te drukken. Er
zijn 3 categorieën vermogensrechten:
I. Rechten die afzonderlijk of tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn.
Hiermee wordt bedoeld dat de eigenaar van een bepaald recht dit recht aan een ander mag
overgeven.
II. Rechten die ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk (materieel) voordeel te verschaffen.
Voorbeelden hiervan zijn het recht van gebruik en het recht op smartengeld.
III. Rechten die verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
(materieel) voordeel.
Een voorbeeld hiervan is een buurman die boodschappen voor jou doet in ruil voor een
vergoeding.
1.2. Roerende en onroerende zaken
1.2.1. Onroerende zaken
Onroerende zaken zijn zaken die niet verplaatsbaar zijn (art. 3:3 lid 1 BW), waaronder:
De grond.
Delfstoffen die nog niet zijn gewonnen.
Beplantingen die met de grond zijn verenigd.
Gebouwen die duurzaam met de grond zijn verenigd.
Werken die duurzaam met de grond zijn verenigd.
Gebouwen en werken die door vereniging met andere gebouwen of werken duurzaam met de
grond zijn verenigd.
Als partijen het niet eens kunnen worden over de betekenis, kan er een geschil ontstaan dat aan de
rechter wordt voorgelegd. De rechter doet hierop uitspraak en verschaft daarmee duidelijkheid over de
betekenis van een dergelijk begrip. Over het begrip onroerende zaak heeft de HR in 1997 een
belangrijke uitspraak gewezen (Portacabin-arrest).
1.2.2. Roerende zaken
Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW). Het zijn zaken die
verplaatsbaar zijn.
1.3. Hoofdzaak en bestanddeel
Een bestanddeel is alles wat volgens verkeersopvattingen deel uitmaakt van een zaak (art. 3:4 lid 1
BW). Die andere zaak wordt daarmee de hoofdzaak. Daarbij speelt een rol of een zaak als voltooid
beschouwd kan worden wanneer het betreffende bestanddeel ontbreekt. Er is ook sprake van een
bestanddeel als een zaak met een andere zaak wordt verbonden en daar niet meer van kan worden
gescheiden zonder dat er beschadiging optreedt (art. 3:4 lid 2 BW). Een hoofdzaak en een
bestanddeel vormen in juridisch opzicht één geheel.
1.4. Registergoederen en niet-registergoederen
Registergoederen zijn goederen waarvan de overdracht of vestiging moet plaatsvinden in de openbare
registers (art. 3:10 BW). Deze zijn voor iedereen toegankelijk. In de wet is opgenomen van welke
goederen de overdracht of vestiging in de openbare registers moet worden ingeschreven. Onroerende
zaken zijn áltijd registergoederen. Zaken die in specifieke registers worden ingeschreven (bijv. een
scooter in het register van de RDW) zijn geen registergoederen. Niet-registergoederen zijn dus alle
goederen die geen registergoed zijn.
1.5. Natuurlijke en burgerlijke vruchten
1.5.1. Natuurlijke vruchten
, Natuurlijke vruchten zijn zaken die volgens verkeersopvatting als vruchten van andere zaken worden
aangemerkt, bijv. appels van een appelboom (art 3:9 lid 1 BW). Een natuurlijke vrucht wordt een
zelfstandige zaak op het moment dat deze wordt afgescheiden, bijv. als de appel wordt geplukt (art.
3:9 lid 4 BW).
1.5.2. Burgerlijke vruchten
Burgerlijke vruchten zijn rechten die volgens verkeersopvatting als vruchten van goederen worden
aangemerkt, bijv. rente over een geldbedrag op een spaarrekening (art. 3:9 lid 2 BW). Met rechten
wordt vermogensrechten bedoeld. Een burgerlijke vrucht wordt een zelfstandig recht op het moment
dat deze opeisbaar wordt (art. 3:9 lid 4 BW).
1.6. Goede trouw
Iemand is te goeder trouw wanneer hij niet wist en niet hoefde te weten dat feiten of het recht waarop
zijn goede trouw betrekking heeft niet juist waren. In art 3:11 BW staat uitgelegd wanneer de goede
trouw van een persoon ontbreekt. Doet zich een situatie voor waarin onderzoek niet mogelijk was, dan
betekent dat niet automatisch dat je te goeder trouw bent. Ook in dat geval kan je verweten worden
dat je de feiten had behoren te kennen.
Hoofdstuk 2
2.1. Inleiding absolute en relatieve rechten
Absolute rechten zijn rechten die een persoon op een goed kan hebben. Het kan zowel een recht op
een zaak als een recht op een vermogensrecht zijn. Een absoluut recht geldt ten opzichte van
iedereen. Relatieve (persoonlijke rechten) zijn rechten die alleen tegenover een bepaalde persoon
werken.
2.2. Kenmerken absolute rechten
Alle absolute rechten die een rechthebbende op een goed kan hebben zijn in de wet opgenomen. Er
zijn in totaal 8 absolute rechten, die staan beschreven in Boek 3 en Boek 5 van het Burgerlijk
Wetboek.
Boek 3:
Vruchtgebruik (art. 3:201 BW).
Pand (art. 3:227 BW).
Hypotheek (art. 3:227 BW).
Boek 5:
Eigendom (art. 5:1 BW).
Erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW).
Erfpacht (art. 5:85 BW).
Opstal (art. 5:101 BW).
Appartement (art. 5:106 BW).
Als iemand een absoluut recht heeft op een goed, dan wil dat zeggen dat hij dat recht tegenover
iedereen kan uitoefenen. Een ander mag hier geen inbreuk op maken. Daarnaast zijn er nog andere
rechtsgevolgen verbonden aan absolute rechten:
1. Zaaksgevolg (droit de suite).
Dit houdt in dat het absolute recht op een goed blijft bestaan, ook al bevindt dat goed zich niet
meer in de macht van de rechthebbende.
2. Prioriteitsbeginsel (droit de priorité).
Als er meer dan één absoluut recht op een goed rust, dan gaat het eerder gevestigde
absolute recht vóór een later gevestigd absoluut recht.
3. Bevoorrechte positie (droit de préference).
een persoon/bedrijf failliet gaat, dan vallen in beginsel al zijn goederen in het faillissement.
Bevinden zich goederen onder de failliet waar de rechthebbende een absoluut recht op heeft,
dan vallen die goederen niet onder het faillissement.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper hidingfixtures. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,50. Je zit daarna nergens aan vast.