lOMoARcPSD|10987319
è
Methodisch handelen
samenvatting
Methodieken (Thomas More)
1. Logopedie en audiologe: cliëntgerichte
toegepaste gedragswetenschappen
1.1 Cliëntgerichte zorg
1.1.1 Het biomedische en sociale model van stoornissen en hulpverlening
2 soorten zorgverleners in hun visie op gezondheidsproblemen:
Nature: aandacht richten op aangeboren of verworven lichamelijke aandoeningen en
bijhorende stoornissen. BV. artsen
Nurture: in de probleemstelling op zoek gaan naar rol van ontwikkeling, opvoeding en leren.
Naar hoe de hulpvrager zelf en zijn omgeving reageren op de stoornis en hoe ze daarmee om
moeten gaan. Dit is een gegeven waar niet door de zorgverlener rechtstreeks op kan
, lOMoARcPSD|10987319
ingegrepen worden. De belangrijkste focus bij deze groep ligt op hoe de hulpvrager en
omgeving met de beperkingen omgaan.
Het biomedische model
Sluit sterk aan bij groep van nature zorgverleners
Statistische norm bepaalt wat normaal of afwijkend is
Doel vd behandeling is wegwerken van discrepanties tussen leeftijd en testscores
orzaak-gevolg relaties met klemtoon op (fysieke) oorzaken
dualisme: Psychologische processen (angst, onzekerheid) staan los van het ziekteproces
o Zijn van secundair belang
VB LA: “patiënt heeft aandoening en bijgevolg afwijkingen op vlak van taal, spraak....
Vanuit biomedsiche redenering wordt de biochemische oorzaak aangepakt en de
afwijkingen worden genormaliseerd. Hoe de patiënt zelf deze ‘afwijkingen’ ervaart, is
niet zozeer van belang. Wanneer de oorzaak is verholpen is zogezegd ook het probleem
opgelost. Patiënt wordt in een passieve rol geduwd.”
International classification of diseases (ICD): opgericht door
wereldgezondheidsorganisatie. Voorbeeld van een classificatiesysteem afgeleid uit
biomedisch denkmodel, waarbij de oorzaken van de aandoening benadrukt worden.
Voor het eerst gepubliceerd in 1893 als ‘international list of causes of death’;
ICD is nu internationale standaard voor rapportering over ziekten en
gezondheidscondities in de context van diagnostiek, behandeling en research
, lOMoARcPSD|10987319
Het sociale model
Amerikaanse psychiater G. Engel stelde als eerste het biomedische model in vraag in zijn
artikel ‘the need for a new medical model: a challenge for biomedicine’ in 1977
In sociaal model is de mate waarin iemand een aandoening als problematisch ervaart niet
zozeer toe te kennen aan eigenschappen vd persoon in kwestie. Het probleem wordt
gecreëerd door de samenleving
Maatschappij heeft foute ideeën over mens met beperking, waardoor hij minder kansen
krijgt op optimale deelname in samenleving.
Als een aandoening iemands leven belemmert is dit een maatschappelijk probleem
Er is dus een sterk onderscheid tss de stoornis zelf en de problemen die ermee samenhangen
Rechten vh individu worden benadrukt
Therapie binnen dit denkkader is gericht op sensibiliseren of aanbrengen van veranderingen
in de omgeving
Sociale model heeft impact gehad op biomedische model: klemtoon ligt op de persoon zelf
en niet op zijn aandoening
o Doven mensen die slecht horen
o Stotteraars personen die stotteren
1.1.2 Biopsychosociale model
These (biomedisch) + antithese (sociale) synthese (biopsychosociale)
Verzoent het medische met het sociale model
Gezondheid en ziekte worden beschouwd als samenspel van biologische, persoonlijke en
sociale factoren.
Niet het normaliseren van de testscores is het doel maar de mate waarin die verbeterde
scores bijdragen aan daadwerkelijk beter functioneren en verbeterde levenskwaliteit
Het is in dit model niet mogelijk om een standaard behandeling te kiezen, want de mate
waarin cliënten hun communicatiestoornis als een probleem ervaren, is afhankelijk van
persoon tot persoon.
Normaal is voor elke persoon anders
Rekening houden met de 3 componenten: biopsychosociaal (sociaal, biologisch en psychologisch)
leidt tot
cliëntgerichte zorg
, lOMoARcPSD|10987319
ICF model als leidraad
International classification of functioning, disability and health (ICF): Gepubliceerd in 2001
door wereldgezondheidsorganisatie, is concretisering van het biopsychosociale model, dat
nu wereldwijd het meest invloedrijke model is. Het ICF model is op dit moment het meest
gehanteerde werkmodel van ziekte en gezondheid (aanvulling op het ICD, want hierin
kunnen mentaal welbevinden en invloed van sociale factoren niet geplaatst worden)
Tweevoudig doel:
o Denkkader
ICF model biedt wetenschappelijke basis voor studie van menselijke
gezondheid en alles wat met dat gezonde functioneren verband houdt.
ICF= multifactorieel model (geheel van fysiek, mentaal en sociaal
welbevinden), gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte
ICF= holistisch model (beschrijft functioneren vanuit zoveel mogelijk
invalshoeken, dit zijn op elkaar inwerkende componenten die het geheel
meer maken dan louter de som van de afzonderlijke elementen.)
Dynamischere kijk op ziekte en gezondheid: geen lineaire oorzaak-gevolgdenken
o Gemeenschappelijke taal
Biedt zorgverstrekkers van verschillende disciplines een gestandaardiseerd
begrippenapparaat voor beschrijving en ordening van alle aspecten van het
menselijk functioneren en problemen die daarin kunne optreden.
ICF is ook classificatiesysteem met termen en codes, hierdoor kunnen
interdisciplinair en internationaal gegevens uitgewisseld worden
, lOMoARcPSD|10987319
Gebruik van het ICF MODEL
Op verschillende vlakken inzetbaar
o Wetenschappelijk onderzoek binnen tal van zorgdisciplines
o Door overheden bij beslissingen over verdeling van fondsen voor gezondheidsbeleid
o Onderwijs als hulpmiddel voor invullen of beoordelen van opleidingscriteria
o Zorgverstrekkers: niveau van functioneren vd cliënt en analyseren van probleem en effecten
van therapie
1.1.4 Vijf componenten van het ICF-model
Het ICF model als holistisch denkkader meer in detail bekeken
WHO onderscheidt 2 belangrijke hoofdfacetten voor beschrijving van iemands
gezondheidstoestand:
o Menselijk functioneren en mogelijke problemen die zich daarin kunnen afspelen
Dit bestaat in ICF model uit 3 componenten:
Menselijk organisme met anatomische eigenschappen en functies
Iemands handelen/ de activiteiten
Zijn participatie in de samenleving
o Factoren die sterke invloed kunnen uitoefenen op het functioneren
Externe factoren (sociale en fysieke omgeving waarin iemand leeft)
Persoonlijke factoren
De 5 componenten uitgelegd
1. Functies en anatomische eigenschappen (stoornis):
Verwijst naar positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit vh menselijk lichaam.
Functies zijn fysiologische en mentale eigenschappen vh menselijk organisme
o Stoornissen zijn afwijkingen in of het verlies van functies of anatomische
eigenschappen
2. Activiteiten (beperking):
Onderdelen van iemands handelen (zintuigen, dagelijkse routine, zelfverzorging…)
Hiervoor moeten anatomische eigenschappen en functies (1) doelgericht kunnen
aangewend worden
Beperkingen zijn moeilijkheden met uitvoeren van activiteiten
3. Participatie (probleem):
Iemands deelname aan het sociaal-maatschappelijk leven in de verschillende rollen
die hij/zij daarin vervult
Interactie met anderen in de context waarin men leeft
Participatieproblemen zijn moeilijkheden die iemand ondervindt met de interacties
met anderen in de context waarin men leeft
4. Externe factoren:
Fysieke en sociale omgeving waarin iemand leeft
o Toegang tot diensten, producten, technologie bv voedsel, geneesmiddelen
o Natuurlijke omgeving bv fauna en flora
o Mate van ondersteuning door familie
o Persoonlijke attitudes van iedereen waar hij mee in contact komt
Kunnen zowel communicatief belemmerend als ondersteunend zijn voor sociale
participatie (3)
, lOMoARcPSD|10987319
5. Persoonlijke factoren:
Zaken die van invloed zijn op functioneren en die specifiek zijn voor individu
o Geslacht
o Leeftijd
o Opleiding
o Levensgeschiedenis
o …
Müller en Geyh: stellen categorieën voor die als leidraad kunnen dienen om dit deel
van ICF model in te vullen:
o Socio-demografische gegevens (leeftijd, geslacht, beroep, burgerlijke staat)
o Cognitieve/psychologische factoren
o Coping (stijl van omgaan met problemen)
o Gedrag/levensstijl (fitheid, gewoonten)
WHO laat keuze aan de gebruiker om activiteiten en participatie als 1 niveau te behandelen of toch
op te splitsen. Al naargelang de noden/ voorkeur vd gebruiker zijn er enkele opties om participatie en
activiteiten te beschouwen:
Volkomen aparte entiteiten die wel invloed uitoefenen op elkaar
Gedeeltelijk overlappende entiteiten
Gedetailleerde activiteitencomponent met overkoepelende participatiecomponent
Als 1 gecombineerde component ‘activiteiten & participatie’
Veel auteurs geven de voorkeur aan de laatste, als het gaat over communicatie-gerelateerde info.
Comm. Is namelijk dyadisch (groep bestaande uit 2 personen) en het gaat dus automatisch ook over
participatie.
Toch zijn er ook voordelen aan het opsplitsen. Het kan de therapeut eraan herinneren dat
afzonderlijk oefenen van vaardigheden (activiteiten) niet noodzakelijk leidt tot een betere
participatie. Eerst oefenen op geïsoleerde vaardigheden (activiteiten), dan trainen op
toepassen van vaardigheden in sociale interactie (participatie)
1.1.5 Het ICF model als denkkader in de LA
ICF model in LA is overkoepelend denkkader
2 cliënten zijn nooit aan elkaar gelijk, ook al hebben ze dezelfde stoornis
o Iemand met bepaalde afwijking van de norm hoeft dit niet als een probleem te
ervaren, terwijl iemand anders zijn manier van communiceren wel als een probleem
kan ervaren terwijl deze niet buiten de normale normen valt
o Temperamentkenmerken, leerervaringen, omgevingsfactoren bepalen wat een
persoon normaal of afwijkend vindt
o Ene persoon kan stoornis anders beleven dan de andere door bv. meer steun van
omgeving, meer financiële middelen…