De wereld in met aardrijkskunde – Vakinhoud (Adang & Blankman, 2020)
Samenvatting door Lukas Gerber
H1: Systeem aarde
Met de ‘wereld’ wordt alle mensen/samenlevingen bedoeld, terwijl met de ‘aarde’ alle fysieke
kenmerken van onze planeet wordt bedoeld.
De aarde bestaat uit vier sferen:
Atmosfeer: Alle gassen in de luchtlaag om de aarde.
Lithosfeer: Alle gesteentes in de buitenste laag van de aardkorst (leven wij op).
Hydrosfeer: Al het waterstof/water/ijs op aarde.
Biosfeer: Al het leven op aarde.
De kringlopen op aarde:
Waterkringloop: Kringloop van regen, water en ijs; dit blijft altijd binnen de hydrosfeer.
Gesteentekringloop: Kringloop van sedimentgesteente, stollingsgesteente en metamorf
gesteente (gesteente onder hoge druk/temperatuur); dit blijft altijd binnen de lithosfeer.
Koolstofkringloop: Kringloop van (fossiele) planten, CO2 en steenkool; dit gaat langs allerlei
sferen.
De hoeveelheid moleculen op aarde blijft nagenoeg hetzelfde - neergestorte meteorieten
verwaarloosd. Kringlopen zijn dus een gesloten systeem.
Relatieve ligging: Locatie ten opzichte van andere plaatsen.
Absolute ligging: Locatie uitgedrukt in geografische coördinaten:
Hoogteligging (geen coördinaat): Ligging veroorzaakt door reliëf.
Lengteligging: Plaats ten opzichte van de nulmeridiaan (Greenwich), die de aarde in een
oostelijk en westelijk halfrond verdeelt, bestaande uit 180 meridianen.
Breedteligging: Plaats ten opzichte van de evenaar, die de aarde in een noordelijk en
zuidelijk halfrond verdeelt, bestaande uit 90 parallellen.
Absolute afstand: Hemelsbrede afstand uitgedrukt in meters/kilometers, verandert niet.
Relatieve afstand: Afstand uitgedrukt in tijd/geld, verandert constant.
Zonnestelsel: De zon waaromheen acht planeten draaien waaromheen nog meer manen draaien.
De aarde beweegt in het zonnestelsel op drie manieren:
Aardrotatie: De aarde draait om de aardas en zorgt ervoor dat de zon afwisselend schijnt;
komt oostelijk op. De aarde is daarom verdeelt in tijdzones.
, Aardbaan: De aarde draait, ietsjes scheef, ten opzichte van de zon. Zonlicht schijnt de helft
van het jaar feller op de aarde (in een rechtere lijn, wordt over een minder groot oppervlak
verdeeld) en veroorzaakt zo seizoenen.
De zon raakt in de zomer de uiterlijke punten van de aarde de hele tijd (midzomernacht).
In de winter raakt de zon de uiterlijke punten helemaal niet (poolnacht).
Getijden: In ongeveer een maand draait de maan om de aarde, de zwaartekracht van de
maan trekt water naar boven toe en veroorzaakt daarmee eb en vloed.
Endogene krachten: Bewegingen binnen de aarde, hebben vaak ook invloed op het oppervlak.
Aardlagen:
Aardplaten: stukken aardkorst dat op de asthenosfeer (vloeibaar gesteente) drijft.
o Oceanische korst: Dunne lagen onder zee, bestaande uit vooral basalt (donker
gestold gesteente).
o Continentale korst: Dikke lagen waarop de continenten liggen en mensen leven,
bestaande uit vooral lichter gestold gesteende zoals graniet.
Asthenosfeer: Taai-vloeibare laag gesteente.
o Convectiestromingen: Gesteente stijgt omhoog, stroomt opzij en koelt daardoor af,
waardoor het weer daalt, waarna het weer opzij stroomt en opwarmt. Door deze
stromingen verschuiven de aardplaten (platentektoniek).
Aardmantel: Vaste mantel.
Aardkern: Bol van gloeiendheet vast ijzer met daaromheen vloeibaar gesteente.
Platentektoniek veroorzaakt interactie tussen platen op verschillende manieren:
Divergentie: Platen drijven uit elkaar (vrijwel alleen bij oceanische platen), magma stroomt
tussen de platen naar boven en creëert mid-oceanische ruggen.
Convergentie: Platen bewegen naar elkaar toe, dit kan met:
o Oceanische vs. Continentale plaat: oceanische, zwaardere plaat duikt onder de
continentale plaat (subductie) en maakt een kloof (trog). De onderste plaat smelt,
waardoor bellen magma naar boven stijgen; zorgt voor vulkanen en aardbevingen.
o Oceanische vs. Oceanische plaat: oudere, zwaardere plaat duikt onder de jongere
plaat (subductie) en veroorzaakt een trog. Het opstijgende magma creëert
vulkanische eilanden.
o Continentale vs. Continentale plaat: De platen zijn even zwaar en duwen dus tegen
elkaar, waardoor het gaat plooien en een plooiingsgebergte ontstaat.
Transforme bewegingen: Platen schuiven langs elkaar, maar blijven soms schuren/haken,
waardoor aardbevingen ontstaan.
Vulkanen ontstaan door magma dat door de aardkorst stijgt (lava) en een berg vormt, dit kan door:
Convergerende platen (subductie), taai magma stroomt naar boven en blijft soms vastzitten.
Door druk opvoerende gassen barsten de vulkanen plotseling uit, waardoor er opeens veel
, lava, as en gesteente naar buiten komt en een nieuwe laag op de vulkaan ontstaat, langzaam
vormt zo een steile stratovulkaan.
o Caldera: De stratovulkaan barst zo explosief uit dat de vulkaan instort, zo ontstaat
een grote krater of een nieuwe vulkaan.
Divergerende platen, erg vloeibaar magma stroomt ver en vormt een schildvulkaan (krater
met flauwe helling) of spleetvulkanen (langgerekte krater met flauwe helling).
Hotspots: Heet magma komt door convectiestromen omhoog en vormt een vulkaan (vaak
een eiland), maar de korst drijft weg van de hotspot, waardoor vulkanen uitdoven en
nieuwe, jonge vulkanen ontstaan (schild- of spleetvulkanen).
Doordat magma dicht op het oppervlak zit ontstaan er fumarolen (hete gassen die naar boven
komen) of geisers (heet water dat naar boven komt). De vulkanen zorgen voor vruchtbare grond,
kostbare materialen en leveren geothermische energie op.
De kracht van aardbevingen worden uitgedrukt in schaal van Richter. De mate van schade wordt
bepaald door de kracht van een aardbeving, maar ook door de duur van de aardbeving en door de
leefsituatie van de mens. Aardbevingen ontstaan door:
Schurende (transform bewegende) aardplaten die plotseling verder schieten.
Gaswinning of andere oorzaken die zorgen voor het wegzakken van stukken aardkost.
Hypocentrum: Plaats in aardkost waar aardbeving/trilling ontstaat
Epicentrum: Plaats op aardkost recht boven het hypocentrum, hier zijn de schokken het hardst.
Tsunami: Aardbeving in een diepe zee die een stevige golf veroorzaakt die door de ondieper
wordende bodem steeds hoger wordt en een enorme vloedgolf veroorzaakt.
Reliëf ontstaat door:
Plooiing van twee convergerende continentale platen.
Aardkorsten barsten en veroorzaken breuken. Stukken zakken diep (slenk), terwijl andere
stukken hoger blijven (horst).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper LukasGerber. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.