Architectuurgeschiedenis I – OORSPRONG: VAN MEGARON TOT TEMPEL
– Een megaron tempel > koninklijk paleis te Mycene → herwerkt tot eigen typologie obv de zuilen
Voorlopers in het boek
– Anten
1 Griekse Architectuur Wordt gekenmerkt door zuilen & portiek in antis, d.w.z. dat de zuilen tussen twee anten staan
Anten = rechthoekige pilasters of hoekpijlers die vooruitstekende zijmuren v/d tempel afwerken
1.1 Inleiding
– Porticus
– HELLENISTISCHE CULTUUR Hoofdportaal, ingang van de tempel
– Doriërs en Ioniërs: volksverhuizingen
– Na verloop van tijd → versmelting → Hellenistische cultuur – Cella
– Huwelijk tussen Dorische mannelijkheid en Ionische vrouwelijkheid en gratie Ook wel naos genoemd
Ruimte met standbeeld van de godheid, enkel toegankelijk voor de priester
– Doriërs waren eerder mercantiel, Ioniërs Spartaans
– Volkeren binnen het stedelijke gegeven van de polis, stadsstaat. – Opisthodomos
Achterportaal (soms ook wel schatkamer)
– GEEN SOLIDE GRIEKSE BESCHAVING → KLEINE GEMEENSCHAPPEN
– Door het bergachtig landschap (het reliëf) ontstaan er kleine gemeenschappen in een groter geheel. – Prostyle
– Er is niet echt sprake van één Griekse beschaving. Wanneer de zuilen van de portiek zich niet bevinden tussen vooruitspringende muren, maar wel
ervoor, over de hele breedte van de cella, dan wordt de tempel een prostyle genoemd of
– HELLENISTISCHE CULTUUR amphiprostyle wanneer het aan beide kanten (voor en achter ) van de tempel voorkomt.
De Hellenistische cultuur omvat: – Peripteros
– De Griekse filosofie Wanneer de cella omgeven wordt door een colonnade (pteron) dan is de tempel een peripteros.
– Democratie in de polis Dit werd het principiële monumentale type
– Gemeenschappelijke godsdienst en taal (↔ Niet-Grieken = Barbaren > VB. de Perzen)
– Peristyle
– Rafael – School van Athene = Pteron is een colonnade rond een tempel (of binnenhof)
– Statisch, eerder Romeinse architectuur door de volumewerking, de arcades – Dipteros
↔ Griekse architectuur van zuil en entablement Tempel aan alle kanten omgeven door dubbele peristyle (zelden gebruikt)
– GRIEKSE ZUILORDES – CLASSIFICATIE NAARGELANG HET AANTAL ZUILEN AAN VOOR/ACHTERZIJDE
– Er zijn drie Griekse zuilenordes – 2: distyle
1. Dorisch → verschillend van Romeins Dorisch dat een voet heeft
– 4: tetrastyle
2. Ionisch → heeft voluten
3. Korinthisch → vegetatieve motieven (een variatie op Ionisch) – 6: hexastyle > het gewoonlijke model
– De essentie van de zuilenordes zijn de proporties. – 8: octastyle > het Parthenon
– Later komen er Romeinse zuilen die geïnspireerd zijn op de Griekse zuilen en variaties. – 9: enneastyle
– 10: decastyle
– POLYCHROMIE & RESTITUTIE
– Het was zo dat alle gebouwen gepolychromeerd ( = veelkleurig ) waren. – OVERGANG NAAR STEEN
– Een restitutie = een reconstructie louter op papier (niet in het echt) – Midden 7e E v.C. → overgang van hout (= vergankelijk) naar steen
– Er zijn veel reconstructies overgebleven – ORIËNTATIE
> Hittorf: “Architecture polychrome chez les Grecs” (1831) – Griekse tempels waren meestal naar het Oosten gericht
– 19e E, Parijs
– Veel reizen en studie ondernomen – heeft ook eigen architectuur – TEMPELTYPES
> Cirque d’Hiver, waarop de polychromie is toegepast – Op basis van stijl zijn er drie fases te onderscheiden – de Griekse architectuur kenmerkt zich door een
perfectionering van de bestaand gegevens, toenemende esthetisering, weinig echte vernieuwingen
– STREVEN NAAR PERFECTE PROPORTIES – Archaïsche fase (600 v.C. – 480 v.C.)
– In de Griekse cultuur is het streven naar perfectie, harmonie... belangrijk. – Klassieke fase (480 v.C – 400 v.C.)
– Proporties zijn dus erg belangrijk. – Hellenistische fase (400 v.C – opkomst van Rome)
– De dragende functie van de zuil was ook belangrijk. 1.3 Archaïsche Periode (600 v.C – 480 v.C.)
1.2 Griekse Tempel – DE DORISCHE ORDE
– De archaïsche fase wordt gekenmerkt door de Dorische orde.
– GRIEKSE GODENVERERING
– Hoogtepunt van de Dorische Orde = midden 5e E v.C.
– Heel belangrijk voor godsdienst en godenverering
– Dorische Orde: mannelijkheid, kracht, stevigheid
– Meest voorkomende Griekse vorm
– Orde: zuil, set van vormen en voorschriften, vorm, proporties en indeling
– Nog steeds bewaard (↔ woningbouw uit hout → vergaan)
– De Griekse godsdienst droeg de Griekse maatschappij: – DORISCHE ZUILEN
– Vermenselijkte godsdienst – 1st FASE
– Interageren met de dagdagelijkse cultuur – Kapitelen plat
– Tempel als verblijfplaats voor de godheid – Entasis (bolling) → optische correctie
– LATERE FASE
– Perfectie van Dorische zuilen = kapitelen minder plat, zuilen verder van elkaar
– Entasis (bolling) → zal versmallen
,– DORISCHE ORDE – Architecten Iktinos en Callicrates, beeldhouwer Phidias .
– Fries met metopen en trigliefen – De zuilen bevinden zich in een u-vorm rondom de cella
– Staat zonder basist op stylobaat (die op zijn beurt op de stereobaat staat) – Er waren ramen in de cella en de cella was erg groot: dit is ongewoon
– Guttae = druppels – Zo gedaan om het beeld v/d godin beter laten uitkomen.
– Zuilen hebben scherpe cannelures – IDEAALPLAN
– Eenvoudig kapiteel (= overgang tussen zuil en entablement) – Zuilen zijkant = 2 x zuilen voorkant + 1 → ideale proporties (8 x 17)
– OPTISCHE CORRECTIES – Octastyle
– Stylobaat : bolling – Optische verfijning
– Eindtriglief : breder – Bolling in de trappenpartij
– Hoekzuilen : iets naar binnen – Zuilen op hoeken staan iets naar binnen en zijn iets dikker
– Entasis: bolling van de zuil – Trigliefen op de hoeken zijn iets breder → discrete hoekoplossing
– Entasis van de zuilen
– DORISCHE TEMPEL → Deze optische verfijningen zijn te subtiel voor het blote oog
1. Fronton (gevelveld)
2. Akroterion – MEESTERWERK
3. Sima of Cimaas (schuine kroonlijst) – Absoluut meesterwerk van de Dorische Orde
4. Geison (horizontale gootlijst) – Het Parthenon heeft ook nog dienst gedaan als katholieke kathedraal & moskee
5. Mutulus – Een deel is verwoest in 1687 als gevolg van een buskruitontploffing
7. (+ afw. 8 & 9): Fries – “1 groot beeldhouwwerk”, sculpturaal karakter
8. Triglief – Kwaliteit en hoeveelheid beeldhouwwerk
9. Metoop – Beeldhouwwerk beeldt verhalen uit (VB. strijd tussen de goden en de Giganten, …)
10. Regula – Evenwicht tussen het monumentale en het fijnzinnige
11. Guttae
– Opmerking: Binnenkant van Griekse gebouwen is niet zo belangrijk (buitencultuur)
12. Taenia
13. Architraaf – BEELDHOUWWERK
14. Kapiteel Het beeldhouwwerk van het Parthenon door Phidias
15. Abacus of impost – Klassieke sculptuur >< Egyptische: frontaal, houterig,..
16. Echinus – Sculptuur wordt anatomisch correcter, beweging van figuren, · in verhoudingen tov elkaar
17. Zuilschacht – Lineaire drapering en spiermassa’s
18. Cannelure (schaduwgroeve) – Geen frontale aanpak meer → Reliëfplaat → Natuurlijker
19. Stylobaat
– FRONTON VAN HET PARTHENON
– VOORBEELDEN – Toestand na de actie uitbeelden (↔ Hellenisme, Romeinse kunst)
– Hera I Tempel (530 v.C.) – Anatomisch uitgewerkt
– Basilica, Paestum (Griekse kolonie in Zuid-Italië) – Lineaire drapering (VB. soepel kleed)
– Platgedrukte kapitelen – Driehoekig fronton
– De ruimte tussen de zuilen neemt toe – Voordien was dit moeilijk op te vullen
– Enorme entasis: de dragende functie benadrukken en optische correctie. – Men zou personen afbeelden die verschillen in grootte (= onrealistisch)
– In het midden van de cella: zuilenrij ↔ bij het Parthenon: liggende figuren, ruiters tot staande personen: geleidelijke overgang
– Hera II Tempel (460 v.C.) – FRIES VAN HET PARTHENON
– Tempel van Poseidon, Paestum. – Prachtige sculptuur
– Minder ingedrukte kapitelen + entasis is kleiner: harmonischere overgang – Onderwerp uitzonderlijk: een processietocht en mensen en goden in één werk.
– Afwisseling van triglyfen en metopen – Op 12m hoog in een donkere ruimte → aanpassingen voor zichtbaarheid & leesbaarheid
– De cella is niet meer gedeeld i/h midden door een zuilenrij – Polychroom, metalen streep rond de belangrijkste figuren
– Best bewaarde klassieke tempel – Hoe hoger in de fries, hoe meer relïef → de verhoudingen zijn niet perfect.
1.4 Klassieke Periode (480 v.C. – 400 v.C.) – BEELD VAN PALLAS ATHENA DOOR PHIDIAS
– CONTEXT – Beeld door Phidias
– Tijd van architecten zoals Iktinos, Phidias – Goud en ivoor rond houten kern
– Filosoof Socrates – In de cella → 12 meter hoog
– Tragedieschrijvers : Aeschylus, Sophocles, Euripides – DE IONISCHE ORDE
– Culturele opbloei → vrede tussen Perzische en Peloponnesische Oorlogen – De Ionische Orde = vrouwelijkheid, schoonheid, slankheid.
– Belangrijk persoon: Perikles ( 5e E v.C.= de Gouden Eeuw van Perikles) – Werd vooral gebruikt tijdens de Archaïsche fase
– Hoogtepunt = Parthenon, Propyleeën en Erecteion – Kenmerken
– Hoogtepunt in de ontwikkeling van de Dorische en Ionische orde – Voluten
– HET PARTHENON OP DE ACROPOLIS (450 v.C.) – Basement (zuilvoet)
– Acropolis: tempelsite gebouwd na de overwinning op de Perzen – Inkerving is afgerond (cannelures met banden)
– In opdracht van Perikles – Veel variante > VB. de Korinthische orde: voluten geëvolueerd naar bladeren
– Betaald met geld v/d kas v/d Delisch-Attische Zeebond, bedoeld voor toekomstige invasies
,– GRIEKENLAND: IONISCHE TEMPELS – Korintische orde in EXTERIEUR
– Erechteion – Acropolis – Deed dienst als sokkel waar hij de prijs kon opzetten die hij had gewonnen bij een koorwedstrijd
– Athene, 420 v.C.
– Mausoleum van Halicarnassus (353 v.C.)
– Heel excentriek ( 5 ingangen …)
– Grafmonument voor Mausoleus
– Complex, onregelmatig, gevarieerd → De term mausoleum is blijven doorleven als een groot, rijk paalgraf
– Verschillende heiligdommen en heilige objecten – Heel eigenzinnig, erg eclectisch, individueel
> olijfboom, verschillende ruimtes met elk een eigen dak, verschillende zuilenordes
– Heel hoge sokkel
→ Aanpassen aan het landschap
– Piramidaal dak (referentie naar de Egyptische piramides)
– Kariatiden antropomorfe herkomst van de zuil
– Ionische zuilen
– Dure decoratie, veel decoratie, waardoor het toch één geheel vormde.
– Quadriga = koets met vier paarden
– Propylaea – Acropolis – Sculptuur: niet goed bewaard, realistisch, verfijnd, persoonl. uitdrukking, ruimtebesef
– Athene,437-432 v.C. – Bizar, vernieuwend en invloedrijk, veel restitutietekeningen van gemaakt of latere werken die
– Door Mnesikles geïnspireerd zijn door het Mausoleum
– Combinatie Dorisch en Ionische Orde
– Altaar van Zeus, Pergamon (197 – 159 v.C.)
– Toegangspoort tot het heiligdom: poortfunctie + aanzet tot cultus
– Grootste gebeeldhouwd monument uit de Klassieke Oudheid
– Plaats voor offere
– U-vorm, Ionische colonnade, majestueuze trap· erg gericht op frontale benadering
– Pinacotheca = beeldengalerij, versierd met muurschilderingen
– Relatief klein altaar: omringt de architectuur, portiek is groot
→ Meerderde functies
– Krachtig
– Het centrale deel van de structuur is een grote, open hal met twee hexastyle Dorische façades
– Interieur is niet zo indrukwekkend.
– Het architecturale probleem was hoe tevoorzien in de twee soorten verkeer, namelijk beesten,
voortuigen en processies en ook de gewone voetgangers en om alles aan te passen aan de – Voornamelijk gericht op indruk maken via het exterieur, de toeschouwer imponeren
helling van de site. – BEELDHOUWWERK
– Er is een centraal deel + zijdelingse beuken – Emotie in beelden, gelaat → uitdrukken van pijn, woede
– De zuilen vormden de overgang van de seculiere naar de religieuze sfeer erna: – Getorseerde houdingen, veel beweging*gedetail
– Seculier → religieus – Gedetailleerde, complexe draperieën
– Dorisch → Ionisch – Heel realistisch
– De belangrijkste actie wordt uitgedrukt
– SITEPLANNING ACROPOLIS
– De site van de Acropolis lijkt heel ongestructureerd en warrig – BURGERLIJKE ARCHITECTUUR
– De Grieken hadden een ander idee van implanting. – Ook bepaalde seculiere architectuur gericht op de organisatie van de polis:
– De 3D-view van het gebouw – Agora: combinatie van een markt en een burgerlijk, publiek centrum
– Als bezoeker het gebouw in zoveel mogelijk facetten kunnen zie – Rond de agora stonden meestal gebouwen met een bestuurlijke functie.
– Axiale benadering (↔ lineair): zowel voorkant zichtbaar als deel van de zijmuur. – Tholos: ronde vorm – pritanie, stadsbestuur van de 50 kwam er samen
– Geen frontale benadering. – Bouleuterion: raadshuis waar de raad der 500 samenkwam
– Rond de agora bevond zich de stoa: belangrijkste component v/d Griekse stadsplanning
1.5 Hellenistische Periode (400 v.C. – opkomst van Rome) – Het gaf bescherming, maar was ook open
– VERSCHILLENDE ONTWIKKELINGEN – Toegankelijk voor iedereen, een publieke ontmoetingsplaats
– Macht van Athene daalt door: Peloponnesische oorlogen + Alexander de Grote – De basisversie: bestaande uit 1 lange muur achteraan als minimum a/ bescherming,
een colonnade vooraan en een dak die beiden verbindt
– Verschuivingen (macht naar Sparta, verschuivingen binnen polis Athene, …)
– Dit type kon uitgebreid worden tot 2 verdiepingen, 2 zijbeuken of i/d vorm v/e L of U
– De organisatie van de polis valt in elkaar: men wordt veel meer afhankelijk VB. handel > voedsel
– Het deed dienst voor verscheidene publieke doelen. Politieke bijeenkomsten
– De Griekse burger wordt minder betrokken met het politieke leven
(toegankelijkheid voor iedereen!), handel, discussie,…
– Sociale en publieke leven wordt anders en dat zie je ook in de kunst
– > de stoa van Attalos ( 2 verdiepingen)
→ Veranderingen in de perceptie van kunst
– Daarnaast waren er rond de agora ook nog
VB. Theater: helden, verpersoonlijking, individuele, introverte kunst, kunst wordt privé ipv publiek
→ Gymnasia, Stadions, Hippodromen ( voor wagenrennen)
VB. Nieuwe vormen van beeldhouwkunst: dagdagelijkse mensen (> oud vrouwtje, erotiek,…)
– De agora was de voorloper van de Romeinse fora en alle latere pleinen en piazza’s
– DE KORINTHISCHE ORDE
– GRIEKSE THEATERS
– De Korinthische orde is ontstaan uit de Ionische orde.
– Religieus van oorsprong ( feesten voor Dionysos)
– KENMERKEN?
– Dansen, later tragedies en komedies
– Kapiteel met Acanthusbladeren
– Buiten de stad: tegen de bergwand ingebed.
– Steeds gelinkt met ronde tempel : de Tholos > Tholos van Delphi
– Ingebed in het landschap
– Vegetatiever, drukker, meer decoratie
– Openlucht, perfect zicht en akoestiek
– Eerst niet in tempelarchitectuur gebruikt maar in monumenten → individualistische periode.
– Naast tempelarchitectuur, ontstaan er tijdens de Hellinistische fase ook nieuwe typologieën: – 4 BASISDELEN
– Orchestra → Cirkelvormige ruimte voor het koor, de dans en dramatische actie
– HET MONUMENT
– Skene → Achtergrondstructuur
– Monument voor Lysicrates, Athene (335 v.C.)
– Proskenion → Lage structuur voor de skene, voornamelijk als een achtergrondfaçade
– Rond, cilinder
– Auditorium → Ringen van zitplaatsen uitgesneden in de heuvelwand (zitplaatsen oorspronkelijk
– Korintische kapitelen met acanthusbladeren → voor het eerst van hout later van steen)
, – VOORBEELDEN – Erg complex, veel vernieuwingen
– Theater van Epidaurus (300 v.C.) – Laat Romeinse kunst
– Volledig ontwikkeld rond orchestra, de skene en proskenion – Tijdens het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk
– Bevinden zich in meer dan een halve cirkel – Reductie en concentratie: focussen op het strict noodzakelijke
– Voortreffelijke akoestiek, uitzonderlijke properties, schaa
– Prachtig zich op majestueus landschap – In het ORR ontstaat een nieuwe cultuurontwikkeling na de val v/h WRR: Byzantijnse kunst.
– Nergens was het religieus gevoel van de Grieken zo diep als in hun theaters – TWEE GROTE KENMERKEN
– STADSPLANNING – ASSIMILATIE
– Idee dat de vorm van de stad, straten en pleinen de mensen die er wonen weerspiegelt – Grieks hellenistische traditie + Etruskische roots + Italische eigenschappen
– Het Griekse stadsplan – Ze mengen verschillende elementen tot een eigen Romeinse cultuur
– Classicisme, barok en functionalisme:
– Milete door Hippodamus, 479 v.C. – Classicisme
– Hoofdstraten die elkaar loodrecht snijden – Hoogtepunt Hellenisme in de Romeinse kunst = Romeins classicisme
– Door het kruisen v/d straten ontstaat een raster v/ rechthoekige blokken, insulae genaamd – Bepaalde interessepunten overnemen binnen de eigen Romeinse context.
– Deze rechthoeken worden verder verdeeld in woongebieden – Dit proces heeft vijf eeuwen geduurd, ging erg geleidelijk
– Publieke gebouwen worden i/h systeem geplaatst zonder in contact te komen m/h verkeer – De Romeinse kunst is niet zo homogeen, veel verschillende componenten.
– Het plan past zich aan aan het natuurlijke terrein – Barok
– Priene (4e – 3e E v.C.) – Horror vacui: schrik van de leegte
– Ideale Griekse polis – De barokke tendens van de Romeinse cultuur uitte zich in schijnarchitectuur
– Strak geometrisch raster – Veel decoratie, nieuwe bouworden...
– Rechte straten – Functionalisme
– Rond de stad → massieve muren – TECHNISCH VERNUNFT
– Midden = agora en bestuursgebouwen – Hun architectuur wordt ook gedreven door noodzaak
– Belang van de praktische orde, de vrijheid van beweging, onafhankelijkheid en → Organisatie van het dagdagelijkse leven in het Rijk, dat heel groot is
onderlinge afhankelijkheid van de architecturale vormen en de menselijke deelname → Nood aan gepaste infrastructuur. Ingenieurs
– De vrijheid van het individu – Moeten technische problemen oplossen die door grootsheid gesteld worden.
2 Romeinse Architectuur – GRIEKEN TOV ROMEINEN
2.1 Romeinse prehistorie: de Etrusken – GRIEKEN
– Perfectionering, orde, harmonie, proportie
– Systematisch verwoest door de Romeinen, schiet nog maar weinig van over
– Vrije meningsuiting
– Overblijfsels → verborgen structuren (graftombes, koepelgraven)
– Vermenselijkt pantheon / religie
– Voor de Romein nuttige gebouwen
– Gebouwen die men niet snel kon slopen – ROMEINEN
– Technische capaciteiten: VB. drooglegging van gebied – Imponeren, grootsheid, het megalomane in ruimte en massa
– Vroege kennis van de boog – Illusionisme: kleurrijke materialen, muurschilder. mozaïeken, marmers, fresco’s > natuurtaferelen
– Toscaanse (Etruskische) zuilenorde: samengesteld uit Griekse Ordes, schacht is glad, geen cannelures – Grote machinerie van het Romeinse Rijk
– Dictaat van de staat: onstaan van indrukwekkende structuren
2.2 Romeinse beschaving – Belang van de godsdienstige cultus, voornamelijk bijgeloof, huiselijke verering (huisaltaar)
– HELLENISME → ROMEINSE KUNST, ROME – Huiselijke godsdienstverering – Vestia / godin van de haard
– Hellenisme gaat verder in de Romeinse kunst – MINDERWAARDIG?
– Beiden stromingen bevinden zich parallel in de tijd naast elkaar Lange tijd was de visie dat de Romeinen de cultuur van andere volkeren overnamen
– Stichting Rome (door Romulus en Remus) in 753 v.C. – De Romeinse cultuur werd minderwaardig beschouwt (t.o.v. De Griekse cultuur) → anders
– Romeinse cultuur vanaf de 3e -2e E v.C. – De Romeinse maatschappij was erg burgerlijk, stedelijk
– LEX & PAX ROMANA – BOUWMATERIALEN EN DOELEN
– Lex Romana: verzameling wetten waarv/ alle latere westerse wetboeken & rechtssystemen komen – De keuze van bouwmaterialen is altijd belangrijk geweest
– Pax Romana: – Egyptenaren : grote stenen blokken, zongedroogde stenen
– Vrede dankzij verstandig bestuur – Grieken : marmer, kalksteen
– Twee eeuwen politieke rust en culturele bloei – Romeinen : kalksteen, ingevoerde marmer (later Cararamarmer) én nieuw: beton
– Expansie van het territorium VB. de Hellenistische wereld Romeinse Cultuur neemt veel over – DE STRUCTURELE REVOLUTIE
– DRIE GROTE PERIODES – ROMEINS BETON
– Vroeg Romeinse kunst – Gebaseerd op een al bestaand materiaal, perfectioneren: vulkaanas toevoegen
– Tijdens het koninkrijk en tot halfweg de republiek – Cement + puimsteen → veel steviger!
– Overnemen van kunst uit de kolonies – Het besef ontstaat dat het meer kan zijn dan enkel opvulsel
→ Beton als zelfstandig dragend element.
– Klassieke Romeinse kunst
– Eigen Romeinse cultuurproductie