De samenvatting focust op de complete leerstof voor het tentamen van de cursus Psychologie, als onderdeel van de opleiding Sociaal Werk (leerjaar 1, periode 1). Op het eerste ogenblik lijkt de samenvatting lang, maar alle relevante theorieën, afbeeldingen en eventuele verwijzingen naar het leerboe...
Psychologie samenvatting
Hoofdstuk 1
1.8 Hoe dacht men vroeger en hoe denkt men nu over de relatie tussen erfelijke aanleg en
omgevingsinvloeden?
Nature-nurture debate; discussie over welke factoren verantwoordelijk zijn voor het ontstaan
van menselijke eigenschappen.
> Nature = aanleg, ook wel aangeboren
>> Nurture = opvoeding, ook wel aangeleerd
Kortom, aanleg en omgeving spelen een gezamenlijke rol bij het ontstaan van gedrag.
> Invloed van erfelijke aanleg is afhankelijk van kenmerken van een omgeving; het kan een
genetische aanleg uitvergroten of verkleinen.
Gen-omgevingscorrelatie (= samenhang); genen van een kind zorgen ervoor dat het kind een
omgeving krijgt of zoekt die bij genen past.
1. Passief gen-omgevingsverband; verband dat plaatsvindt wanneer biologische ouders
onbewust een opvoedingsomgeving aan het kind bieden die zijn aanleg past.
>> Aanleg zal in die omgeving gemakkelijk ontplooien.
2. Evocatief (= uitlokken) gen-omgevingsverband; verband dat optreedt doordat
genetisch gevormde eigenschappen van een kind bepaalde reacties bij andere mensen
uit hun omgeving uitlokken.
> V.b. vrolijke kinderen krijgen meer positieve aandacht, wat hun vrolijkheid
vergroot, en vervolgens de aandacht weer vergroot.
3. Actief gen-omgevingsverband; relatie waarin voornamelijk wat oudere, volwassen
kinderen zelf in staat zijn om omgevingen te kiezen die bij hen passen.
Gen-omgevingsinteractie; effect van genen verandert door een bepaald soort omgeving en
omgekeerd, als het effect van de omgeving afhankelijk is van een bepaalde genetische
opmaak.
> Genen kunnen aan- en uitgezet worden, net als een lichtschakelaar.
>> Erfelijk voorbereid gedrag; werking van iemands DNA is afhankelijk van een omgeving
met bepaalde kenmerken.
Hoofdstuk 2
2.2 Wat is de invloed van erfelijke aanleg, omgeving en oefening op onze hersenen?
Hoe een lichaam zich ontwikkelt is mede afhankelijk van iemands erfelijke aanleg, de
omgeving én van de lichamelijke inspanning/oefening.
> V.b. iemand die op jonge leeftijd gaat sporten, ontwikkelt betere spieren maar ook sterkere
botten.
>> Kortom, werk maakt sterk; vooral op jonge leeftijd.
Hoe de hersenen zich ontwikkelen en specialiseren is afhankelijk van drie factoren (net als bij
de ontwikkeling van het lichaam):
1. Erfelijke aanleg; algemene structuur van de hersenen is vastgelegd in onze genen.
Daarnaast zijn er ook unieke erfelijk voorbereide talenten.
, 2. Omgeving; wat er geleerd wordt en hoe de hersenen georganiseerd worden, is
afhankelijk van de informatie waaraan iemand wordt blootgesteld.
3. Oefening; organisatie van de hersenen is afhankelijk van de eigen inzet.
>> Motivatie, oefening en volharding speelt een rol.
2.3 Hoe verloopt de ontwikkeling van onze hersenen?
Neurogenese; ontstaan van zenuwcellen (= neuronen). De ontwikkeling van zenuwcellen
vindt in hoog tempo al vroeg tijdens de zwangerschap plaats.
> Sommige zenuwcellen specialiseren zich al tijdens de zwangerschap.
>> Twee processen die zowel de flexibiliteit van de hersenen als de mogelijkheid tot
specialisatie van de hersencellen bepalen:
1. Synaptogenese; ontstaan van synapsen (= verbindingen), in een spontaan proces,
tussen zenuwcellen in de hersenen en overige delen van het zenuwstelsel.
> Één neuron kan vele duizenden synapsen met andere neuronen hebben.
>> Zo kunnen grote, complexe maar flexibele netwerken van zenuwcellen ontstaan,
die het onder andere mogelijk maken om te praten, bewegen, emoties hebben, etc.
2. Pruning (= terugsnoeien); tegenovergestelde van synaptogenese, het verminderen van
het aantal synapsen.
> Geen spontaan proces - verbindingen die veel gebruikt worden (veel gestimuleerd
worden door de omgeving of oefening), groter en sterker worden ten koste van
verbindingen die niet of heel weinig gebruikt worden (teruggesnoeid).
=> V.b. vergelijking met fruitboom.
>> Hoe meer er geleerd wordt, hoe meer er gespecialiseerd wordt in het brein, hoe meer
pruning er plaatsvindt en hoe sterker de verbindingen die overblijven.
=> Sterke verbindingen ontstaan gemakkelijker op jonge leeftijd.
Neuraal netwerk; groep zenuwcellen die onderling verbonden zijn, gaan samenwerken bij een
bepaalde vaardigheid en vormen een netwerk.
> De organisatie van onze hersenen zijn uniek, verschillend.
Plasticiteit of kneedbaarheid van het brein; verandering in structuur en/of organisatie van de
hersenen als gevolg van ontwikkeling, opdoen van ervaringen, leren en oefenen.
> Verschillen tussen de hersenen worden veroorzaakt door de drie factoren (erfelijke aanleg,
omgeving en oefening).
>> ‘Use it or lose it’; verschijnsel dat kennis en vaardigheden actief onderhouden moeten
worden, omdat zij anders vervagen.
=> Daag je hersenen uit en belast ze - zo houdt je je brein in vorm.
Sensitieve of gevoelige perioden; tijdsperioden in de ontwikkeling waarin een kind makkelijk
een bepaalde vaardigheid leert te ontwikkelen.
>> Treden op in een bepaalde periode van het leven en zijn begrensd. Het kost veel meer
moeite om de vaardigheid na deze periode aan te leren.
=> Kortom, een specifiek deel of systeem van het brein is tijdens een sensitieve periode
extreem gevoelig voor invloeden uit de omgeving.
,Volwassen neurogenese; proces waarbij na de geboorte nieuwe zenuwcellen in de hersenen
worden aangemaakt. Recentelijk ontdekt.
>> Nieuwe hersencellen worden aangemaakt in de hippocampus - hersendeel aan de
binnenzijde van de slaapkwab. In elke hersenhelft hebben we er één.
=> Hippocampus speelt een rol bij leerprocessen, zoals het opslaan van informatie in het
geheugen, ruimtelijke oriëntatie, stemming en het controleren van gedrag.
Puberhersenen of tienerhersenen; kennen een enorme groeispurt, maar dan vooral in één
specifiek deel: de frontale kwab. Hier worden in het begin van de puberteit (adolescentie)
veel nieuwe synapsen aangelegd, een paar jaar later treedt de pruning op.
>> Gevolg van de groeispurt is dat pubers ander gedrag dan kinderen en volwassenen tonen.
=> Risicovol gedrag, en de consequenties ervan worden minder goed ingeschat.
Moeder- of vaderhersenen; hersenen van een jonge ouder veranderen en passen zich op zo’n
manier aan, dat op een snelle en adequate wijze gereageerd wordt op het kind.
Beroerte (of CVA = cerebrovasculair accident); plotselinge verstoring van de doorbloeding
van de hersenen.
> Herseninfarct = blokkade van de ader, waardoor de bloedtoevoer wordt belemmerd.
>> Hersenbloeding = knappen van de ader, waardoor bloed weglekt.
=> Constraint Induced (Movement) Therapy (CI(M)T); intensieve behandelvorm na een
beroerte, die bestaat uit het fixeren van de niet-verlamde arm gecombineerd met training van
de verlamde arm.
2.4 Welke positieve en negatieve invloeden op de ontwikkeling van ons brein zijn bekend?
Positieve omgevingsinvloeden, die goed zijn voor (de ontwikkeling van) het brein: oefenen,
slapen, gezond eten, lichaamsbeweging, vriendschappen en iets nieuws leren.
Negatieve omgevingsinvloeden, die slecht zijn voor (de ontwikkeling van) het brein: gebruik
van verdovende middelen tijdens de zwangerschap, aanhoudende stress (ook tijdens de
zwangerschap), armoede en zelf gebruik maken van verdovende middelen in de adolescentie.
Hoofdstuk 3
3.4 Welke processen spelen een rol bij onze waarneming?
Per seconde worden er duizenden en duizenden prikkels uit de binnenwereld én de
buitenwereld door onze zintuigen opgevangen.
>> Selectiviteit; vermogen (en noodzaak) om binnenkomende prikkels te ordenen en op basis
van het belang, er aandacht aan te besteden of juist te negeren.
=> Prikkels vanuit het waarnemingsproces worden automatisch verwerkt en komen niet altijd
in ons bewustzijn terecht.
> Bij bewuste waarnemingen wordt ook selectie toegepast, afhankelijk van de kenmerken van
het organisme (V.b. iemand die hongerig is).
, Bij het selecteren van de door de zintuigen ontvangen prikkels spelen twee processen een rol:
1. Adaptie (= aanpassing); zintuigen passen zich aan, aan prikkels die onze zintuigen
bereiken. Constant deze prikkels worden niet meer waargenomen/trekken geen
aandacht meer.
> Zintuigen zijn extreem gevoelig voor veranderingen in de prikkels die we
ontvangen.
>> Bij het horen van een constant geluid wordt alleen de start en het stoppen
opgemerkt.
=> Het aanpassen - adaptie - aan een constante prikkel zorgt ervoor dat onze zintuigen
en de hersenen ruimte hebben om op andere belangrijke zaken te letten,
veranderingen.
2. Relativiteit; verschijnsel dat geen objectieve aspecten (maar relatieve) van de
werkelijkheid worden waargenomen, maar altijd verhoudingen tussen objecten of
situaties: gevoeligheid voor contrasten.
> V.b. ‘s winters is de binnentemperatuur warmer dan de buitentemperatuur, maar we
nemen geen graden Celsius waar.
=> Dat wij vooral veranderingen waarnemen, heeft tot gevolg dat heel geleidelijke
veranderingen niet opgemerkt worden.
Saccade of oogsprong; snelle beweging van de ogen. Het oog verandert daarmee het punt
waarop het geconcentreerd is (= fixatiepunt).
>> Door de saccades kunnen stilstaande objecten worden waargenomen.
3.5 Is onze waarneming objectief?
Hoe wij informatie van onze zintuigen verwerken, gaat in principe op twee manieren:
1. Bottom-upproces (ook wel datagestuurde waarneming); invloed van prikkels die wij
ontvangen op wat we uiteindelijk waarnemen.
> Zintuiglijke prikkel => hersenen.
2. Top-downproces (ook wel theoriegestuurde waarneming); invloed van kennis,
verwachtingen, herinneringen en emoties op wat je waarneemt.
=> Proces verklaart waarom onze waarnemingsresultaten verschillen.
De verschillen in waarnemingen die er bestaan tussen mensen hebben vooral te maken met
hun eigen kenmerken.
> De kenmerken van de waarnemer beïnvloeden wat wordt waargenomen:
1. Aandacht; bewuste en vaak theoriegestuurde proces van het gericht waarnemen van
de omgeving.
>> Selectie tussen relevante en niet-relevante prikkels, op basis van persoonlijke
geschiedenis en behoeften.
> De aandacht die de ene prikkel trekt, gaat ten koste van de aandacht die een andere
prikkel kan trekken.
=> Zintuigen kunnen met elkaar concurreren welke (tijdelijk) de meeste aandacht
krijgt (V.b. doof zijn voor andere zintuiglijke indrukken tijdens een visuele taak).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jenssenders. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,58. Je zit daarna nergens aan vast.