100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting: Biologie voor Jou (6e editie) Havo 4b, Thema 5 €6,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting: Biologie voor Jou (6e editie) Havo 4b, Thema 5

 2 keer bekeken  0 keer verkocht
  • Vak
  • Niveau

In deze samenvatting is thema 5 'Regeling' uit boek 'Biologie voor Jou' (6e editie) voor Havo 4 samengevat. Hierin zijn verschillende begrippen en methoden beschreven, om je zo goed voor te bereiden op de toets!

Voorbeeld 2 van de 5  pagina's

  • 18 november 2022
  • 5
  • 2019/2020
  • Samenvatting
  • Middelbare school
  • 4
avatar-seller
Samenvatting Biologie Thema 5

Begrippen & definities:
Normwaarde: een waarde waarbij de lichaamsfactoren (bijv. zuurstofconcentratie,
glucoseconcentratie in bloed, osmotische waarde van lichaamsvloeistoffen, lichaamstemperatuur,
etc) rondom die waarde zit.
Homeostase: het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van
organismen. = een voorbeeld van zelfregulatie van een organisme.
Negatieve terugkoppeling: Een toename van het resultaat veroorzaakt een remming van het proces.
Een afname van het resultaat veroorzaakt een stimulering van het proces.
Positieve terugkoppeling: een toename van het resultaat versterkt het proces.
Uitwendige milieu: de omgeving  inhoud van darmen, longen en blaas (/uitscheidingsstelsel).
Inwendige milieu: ruimten in het lichaam die niet op de buitenwereld zijn aangesloten.
Homeostase regelkring: in je lichaam zorgt het ervoor dat de omstandigheden in het inwendige
milieu niet te veel veranderen.
Regelkring: wederzijdse beïnvloeding van organen door middel van negatieve of positieve
terugkoppeling. Hierdoor worden de interne waarden rond een normwaarde gehandhaafd. Bestaat
uit een sensor, controlecentrum en effector (= uitvoerder).
Oxytosine: een hormoon dat zorgt voor de weeën aan het einde van de zwangerschap en tijdens de
bevalling. Het hormoon bevordert toenadering en zorgt voor het ontstaan van een band tussen
opvoeder en kind, tussen vrienden en tussen geliefden.
Signaalmoleculen: geeft de informatie tussen organismen, tussen cellen binnen een organisme of
tussen onderdelen binnen een cel van een organisme overdraagt.
Receptoren: eiwitten in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek
molecuul kan binden. Receptoren kunnen signalen van binnen of buiten de cel doorgeven.
Hormonen: signaalmoleculen die door hormoonklieren worden afgegeven.
Endocriene klieren: klieren die hormonen produceren, die in het bloed worden opgenomen.
Secretie: de afgifte van hormonen door de hormoonklier.
Exocriene klieren: klieren met een afvoerbuis, zoals zweetklieren en speekselklieren.
Exctretie (uitscheiding): het afgeven van een product door klieren via een afvoerbuis.
Hormoonconcentratie: concentratie van het hormoon in het bloed.
Hormoonstelsel: bestaat uit hormoonklieren, zoals hypofyse, schildklier, bijnieren, eilandjes van
Langerhans in de alvleesklier, teelballen, eierstokken, etc.
Thyroxine: een hormoon dat door de schildklier (orgaan gelegen in de hals) wordt aangemaakt. Het
wordt via de bloedbaan door het lichaam vervoerd. Het zorgt ervoor dat de functies van het lichaam
op de juiste snelheid worden uitgevoerd.
Animale zenuwstelsel: regelt vooral de bewuste reactie en de houding en beweging van het lichaam.
Er ontstaan impulsen in bewegingscentra van de grote hersenen  impulsen gaan via schakelcellen
naar cellen in de kleine hersenen  impulsen gaan naar schakelcellen in de hersenstam en het
ruggenmerg  impulsen gaan via bewegingszenuwcellen naar spieren waardoor deze aanspannen of
ontspannen.
Autonome zenuwstelsel: regelt vooral de onbewuste reacties of processen  de werking van
inwendige organen, zoals hartslagfrequentie, ademhalingsfrequentie, werking van
spijsverteringsorganen en nieren, verwijding of vernauwing van bloedvaten.
Prikkel: een invloed uit het milieu op een organisme.
Impulsen: elektrische signalen. Wanneer het verschil in elektrische lading afneemt tot de
drempelwaarde (≈ -50 mV) kan een impuls ontstaan.
Receptoren (ontvangers): zintuigcellen doe prikkels opvangen uit het milieu en omzetten in impulsen.
Conductoren (geleiders): zenuwcellen die impulsen geleiden.

, Effectoren (uitvoeders): spieren die reageren op impulsen door samen te trekken of te ontspannen.
Klieren reageren op impulsen door stoffen af te scheiden  spiercellen & kliercellen.
Neuronen: zenuwcellen die impulsen geleiden en signaalmoleculen (= neurotransmitters) afgeven.
Dendriet: een uitloper die impulsen ontvangt en naar het cellichaam toe geleidt.
Axon: een uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt.
Myelineschede: isoleert axonen in een zenuw van elkaar. Bestaat uit cellen van Schwann. Tussen elke
cel van Schwann zit een insnoering (= een kleine onderbreking)
Ongemyeliniseerd: een uitloper zonder myelineschede.
Synapsen: spleten tussen het uiteinde van een axon van een zenuwcel en een doelwitcel. Dit zijn de
plaatsen waar de impulsoverdracht plaatsvindt.
Impulsoverdracht: een impuls wordt van de ene cel naar de andere cel doorgegeven. Dit gebeurd in
een synaps: een axon geeft neurotransmitters af in de synaptische spleet tussen een zenuwcel en
een doelwitcel  de neurotransmitters binden aan receptoren in het membraam van de doelwitcel.
Grijze stof: ligt in de grote en kleine hersenen met cellichamen van schakelcellen.
 Midden en rugzijde bevatten cellichamen van schakelcellen.
 Buikzijde bevat cellichamen van bewegingszenuwcellen.
Hersenschors: buitenste gedeelte van de grote en kleine hersenen.
Merg: binnenste gedeelte van de hersenen met witte stof.
Witte stof: bevat uitlopers van schakelcellen. Die geleiden impulsen van en naar de hersenen (dus
omlaag en omhoog).  wit is veroorzaakt door myelineschede op de axonen. Buitenste deel van de
hersenen.
Centrale kanaal: Is gevuld met vocht en staat rechtstreeks in verbinding met het hersenvocht in de
hersenholten. Bevindt zich in het midden van het merg van het ruggenmerg.
Ruggenmergzenuwknopen: opeenhopingen van cellichamen van gevoelszenuwcellen.
Reflex: een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel: prikkel veroorzaakt ontstaan
van impulsen in de zintuigcellen in de dijspier  gevoelszenuwcellen geleiden impulsen naar het
ruggenmerg  uitlopers van gevoelszenuwcellen vertakken zich  een deel geleidt impulsen naar
bewegingszenuwcellen die op hun beurt weer impulsen naar de bovenste dijspier geleiden,
waardoor de spier samentrekt. Andere deel geleidt impulsen naar schakelcellen  die geleiden
impulsen naar bewegingszenuwcellen om te verhinderen dat die impulsen naar de onderste dijspier
geleiden  spier ontspant  via schakelcellen gaan er impulsen naar de hersenen  je wordt
bewust van de prikkel en je reactie.
Reflexboog: de weg die impulsen bij een reflex afleggen. Bestaat uit een receptor, conductoren in het
zenuwstelsel en een effector:
 Hoofd en hals: via hersenstam
 Romp en ledematen: via ruggenmerg
Orthosympatische deel: beïnvloedt organen op zo’n manier dat het lichaam activiteiten kan
verrichten waar energie voor nodig is. Door verbranding te bevorderen wordt energie vrijgemaakt.
Parasympatische deel: beïnvloedt organen zodat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan
komen. Het bevordert de stofwisseling. De energie die daarbij nodig is, wordt vastgelegd in de
organische stoffen die worden gevormd.
Innervatie: alle organen zijn verbonden met zenuwen waardoor ze worden voorzien van impulsen.
Dubbele innervatie: naar elk doelwitorgaan gaat een orthosympatische en parasympatische zenuw.
Doelwitorgaan: een orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt
beïnvloedt.
Zenuwstelsel: maakt communicatie mogelijk tussen zintuigcellen en zenuwcellen, tussen zenuwcellen
onderling en tussen zenuwcellen en spieren en klieren door impulsgeleiding en de afgifte van
neurotransmitters.
Rustpotentiaal: is gehandhaafd door actief transport van ionen door het celmembraam. Aan de
buitenkant bevinden zich meer Na+-ionen dan K+-ionen. In het cytoplasma bevinden zich meer K +-
ionen dan Na+-ionen, ook bevinden zich in het cytoplasma negatief geladen ionen.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

√  	Verzekerd van kwaliteit door reviews

√ Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper SophievandenBosch. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 75323 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€6,99
  • (0)
  Kopen