Bedrijfseconomie
Supply ( aanbod )
Aangeboden hoeveelheid is niks anders dan wat producenten willen aanbieden tegen een bepaalde
prijs wanneer andere zaken de verkoop kunnen beïnvloeden constant kunnen houden.
Wanneer we de relatie tussen aangeboden hoeveelheid en andere factoren willen voorstellen
spreken we van de AANBODFUNCTIE
• Input prijzen
• Technologische veranderingen
• Prijs product
Wet van het aanbod = prijs van het aanbod stijgt, meer produceren.
Aanbodscurve wijziging door eigen prijs, door andere factoren (intern, overheid, inputprijzen) zullen
een gevolg hebben op de verschuiving van de aanbodcurve.
Marktevenwicht
Langs de vraagkant gaat het over ijsjes elke persoon heeft een andere vraagcurve. De ene wilt meer
betalen dan de andere. Wanneer de prijzen wijzigen zien we dat de bereidheid van productkeuze
verandert. Marktaanbodcurve zien we dat er ook sterke verschillen zijn. Meestal horizontale functie.
Als markt aanbod en markt vraag aan elkaar gezet worden krijgen we het marktevenwicht.
• Overstock = producent gaat minder produceren en prijs gaat dalen.
• Onderstock = producenten gaat meer produceren en prijs gaat stijgen.
Kan wijzigen door = vraag/aanbodcurve dat gaan verschuiven.
1
,VOORBEELD Rozen
3 jaar augustus en 3 jaar februari
- Valentijn in maanden februari, dus een verschuiving van de vraagcurve
Elasticiteit van de vraag
Is een maatstaf over hoe kopers en verkopers reageren op prijsveranderingen van productie,
inkomens, bestedingen.
Als de prijs stijgt met 1 procent, hoeveel procent zal er meer of minder verkocht worden.
Stel dat de prijs wijzigt van 2 dollar naar 2.20 dollar en daalt de vraag van 10 naar 8.
The midpoint methode = gemiddelde basis methode
Gemiddelde van oud en nieuw gaan we nemen. Procentuele wijziging van de teller en van de prijs.
We gaan niet 10 of 8 zetten of 2 of 2.20 maar we nemen het gemiddelde.
Hoe kleiner de wijziging, hoe minder groot het probleem wordt.
Als de prijs stijgt met 1,1%, zal er een daling zijn van -0.3% en dus minder gekocht worden.
2
, • Inelastische vraag bij een waarde kleiner dan 1
o Prijs stijgt met 1% en ga maar 0.2% minder kopen.
• Elastisch vraag bij een waarde groter dan 1
o Prijs stijgt met 1% en ga 5% minder kopen.
• Prefect inelastisch = 0
o Hoeveelheid reageert niet op de prijs
• Perfect elastisch = oneindig
o Gaat enorm hard reageren op prijsveranderingen.
- Substituten ( hoe meer, hoe sterker de reactie op prijswijzigingen )
- Luxegoederen ( inelastisch )
- Coca cola of soft drinks eng gedefineerd = elasticiteit veel groter zijn, veel vervangproducten
- Tijdshorizon ( hoe langer uw tijdshorizon, hoe meer u alles kunt uitzoeken, elasticiteit )
ELASTICITIET gebaseerd op hellingen
Stel dat Q=0 in het bovenste puntje op de verticale curve zal de elasticiteit oneindig zijn en de prijs
elastisch zijn en vanonder recht op de horizontale curve hebben we een inelastisch punt.
Lineaire vraagfunctie = linksboven elastische zone, rechtsonder inelastische zone.
3
,Kruisprijselasticiteit
= prijs van 1 product wijzigt, hoeveel wijzigt dit de gevraagde hoeveelheid voor product B.
Vb. Substituten: Als de prijs van Coca
Cola stijgt, dan zal de gevraagde
hoeveelheid van Pepsi stijgen.
Vb. Complement: diesel en dieselauto.
Als de prijsstijging van diesel
permanent stijgt, dan zal degevraagde
hoeveelheid naar dieselauto’s dalen.
Inferieure goederen
= inkomensstijging ga je minder van een bepaald product kopen.
Inferieure goederen < 0
- Voor bepaalde personen zal het BMW dalen en Porsche stijgen. Schilt van persoon tot
personen.
4
,CH3 : consumer’s constrained choice
3.1 voorkeuren
1) smaken en voorkeuren
- consumenten willen zeer veel
- op reis gaan, een huis, een auto
2) beperkt door financiële middelen of beperkt door hun eigen keuzes, of door limieten
(tijdshorizon)
3) consumenten gaan hun nut maximaliseren onder voorwaarde van hun budgetbeperking.
Rekening houdend met: verdeling goederen/diensten
• Q1,Q2 ,C3
• P1,P2,P3
• Y1,Y2,Y3
• Nutsfunctie (voorkeuren)
Consumentenvoorkeur = verteld ons hoe consumenten bepaalde producten gaan ranken aan de
hand van vergelijkingen zonder rekening te houden met de kosten. Ze gaan 2 producten vergelijken
een nieuwe laptop of een reis naar Amerika.
Eigenschappen
• Elke bundel moet vglbaar zijn met een andere bundel
•
• Voorkeuren zijn transitief dat wil zeggen als je A verkiest boven B en B boven C, A verkiest
boven C
•
• Meer is beter (verzading)
o A good vs a bad
5
,Indifference curves
We gaan elke bundel gaan ranken tegenover elkaar. We nemen e als startpunt. Alle combinaties
(lichtgroen) beter zijn als andere zone’s. Analoog links onder (rood) is per definitie slechter als e want
bevat minder product A en product B dan E. bundels dat eventueel evenwaardig zijn, liggen dus in de
witte zones. Zo kunnen we een indiferentiecurve trekken tussen de zones dat evenwaardig zijn. Het
resultaat is AEC. Hoe meer uw indiferentiecurve naar rechtsboven ligt, hoe hoger/beter.
Eigenschappen
• Bundels verder van de oorsprong boven bundels dichter bij de oorsprong
• kunnen nooit kruisen
• hebben een negatieve helling
• Elk punt, kan op 1 curve liggen
• Kunnen niet dik zijn
Onmogelijke indifferentiecurves
1) B ligt boven A, wilt zeggen dat B beter is als A = kan niet, want liggen eigenlijk op dezelfde
curve.
2) Wanneer 2 goede dingen zijn, helling omhoog kan niet. Combinaties in B bevatten meer
producten dan bundel A, dit wilt dus zeggen dat ze niet op dezelfde curve liggen
3) Kan geen dikke curve zijn, maar kan niet want dan moesten A en B opdelfde curve liggen en
is niet het geval.
6
,3.2 nutsfuncties
= meer geprefereerd is een hogere waarde zal krijgen
Betekent dat bundel 2 met waarde 13 te verkiezen is boven bundel met waarde 12. Dat nut noemen
we een ordinaal concept. De exacte waarde dat we toekennen is niet van belang, het is de ranking
dat van belang is.
Relatie tussen nutsfunctie en indifferentiecurve
Hoogtes zijn het totaal nut dat iets oplevert. Combinatie 4/4 levert hetzelfde nut op van 4
Combinaties van zelfde nut op dezelfde hoogte, krijgen we hoogtelijnen (voorbeeld berg) elk punt
dat even hoog ligt verbinden we met een lijntje, krijgen we lijnen van bepaalde hoogte. Zelfde
kunnen we doen met onze nutsfunctie, krijgen we indifferentiecurves. Combinaties van x en y die
evenveel nut opleveren.
Onze indifferentiecurve is dus de afgeleide van de nutsfunctie.
Op delfde hoogte of op dezelfde indifferentiecurve ➔ HETZELFDE NUT
Marginale waarde/nut
= hoeveel bijkomend nut, krijgen we als we één eenheid van een product kunnen consumeren.
Wiskundig is dit de eerste afgeleide of de helling.
= spreken we ook van het dalend marginaal nut ( naarmate we meer en meer consumeren bij 1
product ) zeer veel van 1 product, gaat mijn tevredenheid langzaam stijgen.
7
,Helling van indifferentiecurve/ Marginale subsitutievoet/graad
= maximale hoeveelheid die we willen afgeven van 1 goed, om meer te krijgen van een ander goed.
= helling van de indifferentiecurve
Wiskundig concept=
Totale differentiaal = meten hoeveel mijn nut wijzigt, wanneer ik een kleine wijziging heb van goed 1
en van goed 2. Met hoeveel mijn totaal nut wijzigt als Q1 stijgt met een kleine hoeveelheid, hetzelfde
voor Q2 als je 1 extra eenheid van Q2 kan consumeren. Wanneer ik op dezelfde indifferentiecurve
blijf, blijft mijn nut gelijk of gaat de wijziging in mijn indifferentiecurve 0 zijn.
• Wijziging van mijn totaal nut tegen gevolg van Q1 wordt gecompenseerd met het totaal nut
ten gevolge van een wijziging van Q2 met 1. Samen is de wijziging dus 0.
• Als ik van F naar E wil gaan, dan zal ik minder van Q2 kunnen consumeren en zal het totaal
nut dalen en zal negatief zijn, maar wordt geconsumeerd worden door een toename van Q1
pizza’s en samen zal het nut niet wijzigen. (compensatie)
• Helling = marginaal nut met een minteken voor !!! ➔ marginale subsitutievoet
o Positief = maar er staat een minteken voor dus een HELLING/DALING
Voorbeeld
Als ik 1 extra eenheid van Q1 consumeer stijgt het met 10, als ik 1 extra eenheid van Q2 consumeer
stijgt het nut met 5. Mijn nut van Q1 stijgt dubbel zo snel als het nut van Q2.
Ik wil 1 eenheid van Q1 ruilen voor 2 eenheden van Q2. ( zelfde resultaat )
Toepassing: Hedonic pricing
- Prijs huis in functie van het aantal karakteristieken(variabelen) opp, aantal badkamers,
kamers, garages, ouderdom,….
- Men kan schatten hoeveel elk van deze kenmerken waard zijn.
Marginale subsitutievoet
- Zal gaan dalen, gevolg daarvan wordt de helling kleiner en kleiner
- Convexe vorm is dat we meer gemiddelde bundels zullen prefereren boven extreme.
o Punten op het lijnstuk van de gemiddelde curves, zullen boven een hogere
indifferentiecurve liggen. ( gevolg dalende MSV )
8
,Stel ik begin met een combinatie ( 1 stuk van goed 1 en 100 stuks van goed 2 ) je wilt graag 1 stuk
extra van goed 1, je gaat heel hard bereid zijn om van goed 2 wat af te geven (40 stuks).
Heb ik heel veel van goed 1, maar weinig van goed 2, wil je niet veel afgeven van goed 2 om meer te
krijgen van goed 1.
= extreme gevallen, komen we maar weinig tegen.
3.3 budget beperking ( budget constraint )
Budgetlijn
88/40 = snijpunt met de y-as -20/40 = helling
Ik koop niks van het 2de en kan ik met 800/20 (40 stuks kopen)
Heel de opp onder de budgetcurve, kan ik mij veroorloven met een budget van 800. Alle punten op
mijn budgetcurve zelf = heel uw inkomen consumeren en dus niks overhouden.
9
, 1) Wijziging inkomen 800 → 1000 MEER consumeren
2) Budgetcurve verschuift evenwijdig naar boven toe/rechts. ( helling wijzigt niet ) EXTRA
consumptie
a.
3) Prijzen wijzigen 20 → 25 budgetlijn roteert naar binnen toe MINDER consumeren
a. Snijpunt op de x-as wijzigt van 40 naar 32. Snijpunt op de y-as wijzigt niet, want prijs
van 2de goed wijzigt niet.
b.
Conclusie tekeningen
Budgetrestrictie kenmerken
- Consumeren zullen hun nut gaan maximaliseren rekening houdend met budgetrestrictie
o Voorbeeld: sparen/lenen niet mogelijk wilt dit zeggen dat je heel uw budget elke
maand volledig zult consumeren
- Enkel de punten op de budgetcurve bekijken
- Helling van de budgetrestrictie is niks anders dan de eerste afgeleide van de budgetlijn.
o
10