Samenvatting Mediapsychologie (Peters, Heuvelman en Fennis, 4e druk)
Deel 1 - Mediapsychologie: een inleiding
Hoofdstuk 1: Wat is mediapsychologie?
1.1 Psychologie
De psychologie bestudeert op een wetenschappelijke manier het gedrag dat mensen vertonen in een
bepaalde sociale omgeving en in een bepaalde context. Zowel met het blote oog waarneembaar als
niet direct waarneembaar, zoals denken, leren, zien of horen. Ook gaat het over geheugen,
gevoelens en stemmingen. Observeerbaar maken door mensen daarover te laten vertellen, hen
vragenlijsten in te laten vullen of door apparatuur de activiteit van het zenuwstelsel te laten meten.
De psychologie kent 4 basisvakken: functieleer: menselijke mogelijkheden in de zin van waarnemen,
leren, geheugen en gevoelens, ontwikkelingsleer: levensloop van mensen in fasen van jong tot oud,
persoonlijkheidsleer: verschillen in kenmerken tussen mensen en de sociale psychologie: de invloed
van de sociale context op een individu.
1.2 Mediapsychologie: oorsprong en ontwikkeling
De mediapsychologie is pas in beeld gekomen toen de televisie werd uitgevonden en zich razendsnel
ontwikkelde tot populair massamedium. Eind jaren ’50 werd reclame een ‘hot issue’ in het denken
over de mogelijke invloed van media op mensen. Vanaf de jaren ’60 onderzoek naar de mogelijke
schadelijke invloed van geweldsbeelden op televisie.
1.3 Mediapsychologie: domeinafbakening
De traditionele communicatiewetenschap kent een sociologische oriëntatie: effecten van media
worden onderzocht met betrekking tot het publiek of de samenleving in het algemeen. De
mediapsychologie richt zich echter op effecten op individuen. In de mediapsychologie staat de
ontvanger in het communicatieproces dus centraal: media worden onderzocht vanuit het
gebruikersperspectief. In de mediapsychologie gaat het dus om psychologische effecten van
mediagebruik en mediaboodschappen op individuele gebruikers ervan.
1.4 Conclusie
Mediapsychologie= cognitief, affectief en automatische verwerking van media-informatie en van
mediaconsumptie, dus hoe mensen met traditionele en digitale media omgaan. Kortom: hoe
verwerken mensen traditionele en digitale media en hoe gaan ze ermee om?
Begrippen H1
• Psychologie kent basis- en toepassingsvakken. De 4 basisvakken van de psychologie:
o Functieleer: houdt zich bezig met processen rondom waarnemen, leren
en geheugen (basisfuncties hersenen). Doorgronden van menselijke cognitie en
emotie.
o Ontwikkelingsleer: psychologische veranderingen bij toenemende leeftijd; van
pasgeborene tot oudere.
o Persoonlijkheidsleer: onderzoek naar verschillen in kenmerken tussen mensen.
, o Sociale psychologie: studie van de individuele persoonlijkheid. Persoonlijkheid
houdt in hoe het individu zich gedraagt ten opzichte van zijn sociale omgeving,
andere mensen en in verschillende situaties.
• Mediapsychologie: toepassingsgebied binnen de psychologie. De psychologische
effecten van mediagebruik en mediaboodschappen op individuele gebruikers. Cognitieve,
affectieve en automatische verwerking van media-informatie. Andere definitie:
mediapsychologie is de invloed van media op gedrag, gevoelens en gedachtes (psychologie)
van individuele gebruikers.
,Hoofdstuk 2: De psychologische benadering van media-effecten
Bij de Mediapsychologie ligt de focus meer op het effect van bepaalde media-inhoud op de
totstandkoming van individuele opvattingen en attitudes. We richten ons bij de Mediapsychologie op
het systematisch meten van de effecten van media op hoe mensen denken (cognities), wat ze voelen
(emoties) en wat ze doen (gedrag).
2.1 Wetenschappelijk perspectief
Mediapsychologie vanuit wetenschappelijk oogpunt: het beschrijven, voorspellen en verklaren van
het omgaan van mensen met media. Systematisch en niet-anekdotisch naar de werkelijkheid kijken
en verschijnselen proberen te meten.
Het bestaan van een correlatie garandeert niet dat er sprake is van causaliteit (dat een verandering in
de ene variabele leidt tot een verandering in de andere). Het is mogelijk dat een derde, verstorende
(confounding variabele) verantwoordelijk is voor de correlatie, bijvoorbeeld een persoonlijkheidstrek.
In dat geval is er sprake van een schijncorrelatie.
2.2 Variabelen
Variabele is een verschijnsel, een fenomeen. Elk verschijnsel dat je als wetenschapper wilt
bestuderen is een variabele.
Afhankelijke variabelen (gevolgvariabelen), 3 soorten:
1. Cognitieve responsen: meningen, gedachtes, opvattingen over datgene wat mensen zien en
horen in de media.
2. Emotionele of affectieve responsen: gevoelens en emoties die ontstaan naar aanleiding van
mediagebruik. Aparte klasse affectieve responsen= fysiologische responsen; fysieke reacties
van mensen in antwoord op blootstelling aan mediaboodschappen. De meest eenvoudige
daarvan is lichamelijke opwinding of arousal.
3. Gedragsmatige responsen: alle vormen van gedrag die kunnen voortkomen uit
mediagebruik.
Onafhankelijke variabelen (oorzaakvariabelen), 3 factoren van invloed op bovenstaande cognitieve,
affectieve en gedragsmatige responsen:
1. Persoonsvariabelen: alle eigenschappen en kenmerken waarop mensen van elkaar kunnen
verschillen. Zoals intelligentie, hobby’s en persoonlijkheidskenmerken.
Persoonlijkheidsvariabelen variëren over personen, maar niet over situaties.
Persoonsvariabelen verschillen niet alleen tussen individuen, maar soms ook binnen
individuen. Voorbeelden van persoonsvariabelen: voorkeuren, opvattingen en meningen.
2. Situationele variabelen: alle kenmerken die niet als (intrinsieke) eigenschap van mensen
moeten worden beschouwd. Gaat altijd over externe omstandigheden, nooit over personen.
Bijv. bedieningsgemak van zoekmachines op internet, de verhouding tussen beeld en tekst in
reclame, de dag waarop mensen media gebruiken.
3. De interactie tussen beide.
, 2.3 Hoofdeffecten, interactie-effecten en gemedieerde effecten
Wanneer een onafhankelijke variabele invloed blijkt te hebben op een afhankelijke variabele is er
sprake van een hoofdeffect. Er kan ook gekeken worden naar de effecten van meerdere
onafhankelijke variabelen. Dan kan het voorkomen dat er een interactie-effect wordt gevonden. Er is
dan een interactie tussen de onafhankelijke variabelen die het effect op de afhankelijke variabele
bepaalt. Bij interactie-effecten staat de vraag centraal onder welke omstandigheden een bepaald
hoofdeffect optreedt. Zo kan er in het geval van de invloed van televisiegeweld op de geweldsneiging
bij de ontvanger sprake zijn van een interactie met geslacht: het effect doet zich voor, maar vooral bij
mannen.
De zoektocht naar interactie-effecten vormt vaak de kern van de mediapsychologie. Dat ligt ook voor
de hand: de werkelijkheid is ingewikkeld: wat voor de ene persoon opgaat, hoeft niet te gelden voor
de andere persoon.
Voorbeeld 1 interactie-effect:
Het effect van een situationele variabele (de aan- of afwezigheid van een expliciete conclusie in een
reclameboodschap) blijkt afhankelijk te zijn van het effect van een persoonsvariabele: de
betrokkenheid van de consument.
Sterke argumenten blijken vooral effectief bij mensen die een sterke neiging tot nadenken hebben,
maar veel minder effectief bij mensen die een zwakke neiging tot nadenken hebben (Cacioppo,1996).
Voorbeeld 2 interactie-effect:
Mensen kunnen vaak vertoonde gebeurtenissen sneller voor de geest halen dan gebeurtenissen die
minder vaak worden vertoond (het exemplar accessibility effect). Met name bij gebeurtenissen
waarmee mensen weinig persoonlijke ervaring hebben (bijvoorbeeld maanlanding, terroristische
aanslag). Het exemplar accessibility effect is een effect van een situationele variabele (de mate
waarin gebeurtenissen op tv vertoond worden) op een cognitieve respons van de ontvanger (het
gemak waarmee hij zich een voorbeeld van een gebeurtenis voor de geest kan halen). Dit effect is
dus afhankelijk van (het effect van) een persoonsvariabele: persoonlijke ervaring.
Sterke, overtuigende argumenten: gedachten vooral positief, kans op aankoop groter.
Zwakke argumenten: leiden tot meer negatieve gedachten, kans op aankoop neemt af.
Indirecte of gemedieerde effect: zoeken naar onderliggende oorzaken voor een bepaalde relatie. Als
je hebt vastgesteld dat de kwaliteit van de argumenten in een reclameboodschap van invloed is op
bijvoorbeeld een gedragsrespons van de consument (diens aankoopgedrag bijvoorbeeld), kun je je
afvragen waarom dat zo is.
2.4 Onderzoekstypen in de mediapsychologie
De mediapsychologie is erg gericht op het vaststellen van causale verbanden tussen onafhankelijke
variabelen (persoons- en situationele variabelen) en afhankelijke variabelen (cognitief, affectief,
gedragsmatige ontvangerrespons) door het onderzoeken van hoofdeffecten, gemedieerde effecten
en interactie-effecten.
Dat stelt eisen aan het soort onderzoeksontwerp dat je dan moet gebruiken. Onderzoekstypen die in
de mediapsychologie veel worden gebruikt:
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper JBSTUV. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.