Sociale psychologie: deel 2
- Geen namen en data, wel inhoud!
- * = niet gezien in les, komt uit boek
Les 1: Inleiding sociale psychologie
(HF1 handboek)
Wat is sociale psychologie?
- Sociale psychologie: wetenschappelijk onderzoek naar de manier waarop gedachten, gevoelens en gedragingen
beïnvloed worden door anderen (is een wetenschap)
- Invloed van anderen
▪ Die fysiek aanwezig zijn
▪ Die in gedachten aanwezig zijn (bv: ik zit in de aula want ouders vinden punten belangrijk)
▪ Die geïmpliceerd zijn (bv: ouders zijn doorheen heel schoolcarrière een boodschap aan het doorgeven)
▪ Die online aanwezig (tussen fysiek en gedachten)
- Voorbeeld: menselijk gedrag dat niet beïnvloedt wordt door sociale omgeving?
▪ Moeilijk
▪ Fysieke basisbehoeftes
. Bv: eten, slapen, reflexen -> hoeveel/wat je eet wel sociaal beïnvloed
▪ Gedragingen waar je alleen bent
. Bv: zingen in de douche -> wrm alleen durven in zingen in de douche?
- Dichte buren van sociale psychologie*
▪ Cognitieve psychologie: zelfde methodes en concepten
▪ Economie: economisch gedrag is ook niet rationeel, worden ook beïnvloed door anderen
▪ Individuele psychologie: individueel ipv sociaal gedrag
▪ Sociale antropologie & Sociologie: bestuderen van (structuur in) groepen, normen
. Maar dit zijn sociale wetenschappen, Sociale psychologie is een gedragswetenschap
- Psychologie alleen beschrijven obv wat ze bestuderen heeft geen nut *
▪ Te veel overlap met andere disciplines
▪ Beschrijven obv combi hoe, level van analyse en wat
Verklaringsniveaus
- Voorbeeld: welke kandidaat aannemen voor leiderspositie afgaande van een foto
▪ Keuze doen terugvallen op stereotypes of reactie daar tegen
▪ Bv: man kiezen -> stereotype van goeie leider
▪ Bv: vrouw kiezen -> ik vind het niet fair dat vrouwen achter gestoken worden dus ik ga voor de vrouw
1..Intrapersoonlijk (persoon in context) laagste niveau
- Intrapersoonlijk: processen binnen de persoon
▪ Bv: Stereotypen sturen je oordeel over de kwaliteiten van de kandidaat
▪ Jij als persoon bent beïnvloed door wat je zag in je leven (welke stereotypes, welke visies)
- Voorbeeld van de leider kiezen
▪ Over de tijd heen: ‘Man of vrouw als leidinggevende’
▪ Nog steeds voorkeur voor man, maar stereotype is al gedaald
- Verklaring: Role Congruity Theory
▪ Eigenschappen die meer worden geassocieerd met mannen, ook meer geassocieerd met leidinggevende
. Bv: beslissingen nemen, moedig, strategisch, proactief
▪ Gevolgen
. Mannen worden geschikter bevonden als leidinggevende dan vrouwen
. Mannelijke leiders worden positiever beoordeeld dan vrouwelijke leiders
2. Interpersoonlijk (relaties)
- Interpersoonlijk: interacties, relaties, situaties
▪ Bv: Een opmerking van student naast je activeerde een stereotype
▪ Als de omgeving het stereotype relevant maakt zullen ze meer doorwegen
1
, . Bv: vrouw van 20/30j solliciteert -> zal ze niet snel zwanger geraken?
- Voorbeeld studie die effect test
▪ Opmerking interviewer: “Op sommige momenten moet je in deze job zware producten verplaatsen. Dat
kan een beetje gevaarlijk zijn – maar de jongens zullen een aardige jongedame als jij vast wel helpen.”
▪ Gaat deze opmerking invloed hebben op het oordeel van de pp?
. -> hangt af van hoe de pp de interviewer zien
Positief beeld van de interviewer -> gaan ze minder snel aannemen
Negatief beeld van de interviewer -> gaan ze sneller aannemen
3. Positioneel (groepen)
- Positioneel: status van de persoon, groepslidmaatschap, groepsrelaties
▪ Bv: Samenstelling van bedrijf maakt vrouwen/ouderen minder welkom
▪ Sociale positie buiten de situatie alleen, in rekening gebracht
- Voorbeeld: in volledig mannelijke omgeving zal het stereotype vrouw zijn meer doorwegen
- Voorbeeld: mannelijke studenten in psycho zoeken elkaar op en maken een vriendengroep
4. Ideologisch (cultureel) hoogste niveau
- Ideologisch: rol van algemene opvattingen en ideeën, culturele betekenissen en praktijken
▪ Bv: De samenleving typeert vrouwen en mannen zodanig dat ze voor sommige rollen ongeschikt lijken
- Voorbeeld: positie van vrouwen slechter in de samenleving met seksistische ideologie
▪ Hoe slechter de 2 maten hieronder zijn
- Twee maten voor positie van vrouwen
▪ Gender empowerment (macht)
. Mate waarin vrouwen deelname aan economie en politiek
▪ Gender development (ontwikkeling)
. Levensverwachting, scholing, levensstandaard
Algemeen
- Studie
▪ 1. Meting van seksisme van pp die cv beoordelen met stellingen
. Vrouwen overdrijven problemen die zij hebben op het werk
. Vrouwen zijn te snel beledigd
. De meeste vrouwen interpreteren onschuldige opmerkingen als seksisme
▪ 2. Deelnemers moesten CV beoordelen voor een leidinggevende functie
. Een met mannelijke naam, een met vrouwelijke naam
▪ Resultaat
. Hoe meer vijandig en seksistisch gebleken uit 1 -> hoe minder geschikt ze de vrouwelijke
kandidaat vinden
- Verklaringsniveau: INTRAPERSOONLIJK
▪ Gedrag te verklaren: beoordeling van de kandidaat
▪ Waarmee gedrag verklaren: mate van vijandigheid van de specifieke pp
- Alle verklaringsniveaus zijn waar en relevant
▪ Niet dat er één belangrijker of minder waar is, spelen vaak allemaal mee bij 1 fenomeen
▪ Reductionisme: als je probeert het hele fenomeen terug te brengen tot één enkel niveau van verklaring
Methoden
- Sociale psychologie gaat over sociale invloed van anderen op gedrag/gevoelens/gedachten
▪ = CAUSALE relatie
▪ Experimentele methode kan causaliteit aantonen
▪ Nu ook steeds meer aandacht voor andere methodes
- Kenmerken van een experiment
▪ AV: uitkomstmaat (wat te verklaren)
▪ OV: manipulatie, condities
▪ Toevallige toewijzing
▪ Interne validiteit (geen storende variabelen)
2
, ▪ Externe validiteit (generalisatie)
- Voorbeeld experiment
▪ Worden mensen hulpvaardiger als ze zich goed voelen?
▪ OV: compliment krijgen of niet
▪ AV: papieren oprapen van vrouw die het liet vallen
▪ Resultaat: compliment -> meer papieren oprapen -> dus JA
▪ Kan je dit concluderen? Zie criteria om experimenten te beoordelen
Criteria om experimenten te beoordelen
- Toevallige toewijzing: GOED
- Operationele definitie van de variabelen: meetbaar en goed gemeten
▪ Je goed voelen door compliment (maar: je kan bv net een heel slechte dag hebben)
▪ Hulpvaardigheid door papieren oprapen (maar: hoe ver liggen de papieren uit elkaar)
- Interne validiteit
▪ Persoonlijkheid kan ook gwn een rol spelen
▪ Controleconditie: neutraal gevoel, vergelijkingspunt nodig
. Geen verschil tussen ‘neutraal’ en ‘goed’ -> is dus gwn kritiek krijgen dat negatief effect heeft
▪ Manipulatiecheck: ‘voel je je beter door een compliment?’
▪ Storende variabelen: variabelen die mee veranderen met de OV (stemming, geslacht medewerker)
▪ Andere maat van hulpvaardigheid: bv iemand die de weg kwijt is gaan helpen
. Als je rugklachten hebt kan je niet bukken, wel op andere manieren helpen
- Externe validiteit
▪ Mate van generalisatie - ook in echte leven buiten labo?
▪ Bv: bij vrienden en familie help je ongeacht je stemming, bij vreemdelingen anders
Soorten experimenten
- Labo-experiment
▪ Hoge interne, lage externe validiteit
▪ Gevaar van demand characteristics en beperking van spontaan gedrag (subject effect)
▪ Experimentator effect: confirmation bias (oplossing: dubbel blind experiment)
- Veldexperimenten
▪ Hoge externe, lage interne validiteit
▪ Minder controle over storende variabelen
- Is een trade-off
- Wanneer is experiment geen goeie methode
▪ IV kun je niet altijd manipuleren, mensen kun je niet altijd random indelen
. Effect van gender? Culturele verschillen?
Proxie gebruiken: nadruk leggen op geslacht of er niks over melden
. Invloed van sociale klimaat
Verdeling van middelen, normen, conflicten tss groepen
▪ Voorlopers en gevolgen van reële gebeurtenissen/contexten
. Ervaring van vrouwen in leidinggevende posities?
. Wie pleegt ‘hate crimes’?
Alternatieve methodes
- Survey onderzoek
▪ Interviews, vragenlijsten
▪ Voordeel: Veel data van 1pp in 1x -> makkelijk generaliseren
▪ Nadeel: subject/experimentator bias
▪ Bv: in hoeverre discriminatie ervaren
▪ Bv: en hoeveel van de discriminatie door religie
- Archiefonderzoek
▪ Onderzoek naar culturele producten of naar maatschappelijke ontwikkelingen
. Gaat vaak over grootschalige dingen
. Kunnen gebruikt worden om culturen of landen te vergelijken
. Maar pas op! Primaire databronnen kunnen gebiased zijn!
▪ Bv: welke emoties promoten kinderboeken
▪ Bv: hangt inkomensverdeling in een land samen met geluk
3
, . Inkomensverdeling vergoot over de jaren
. Hoe meer ongelijkheid hoe minder geluk
- Kwalitatief onderzoek
▪ Bv: discours van alledaags racisme
▪ Hoe praten mensen in stad vs platte land over etnische minderheden
- Gevalstudie
▪ Volgen een individu of groep om een bepaalde omstandigheid of gebeurtenis verdiepend beschrijven
▪ Bv: wat drijft mensen om aan te sluiten bij een fascistische beweging
- Observatiestudies
▪ Zonder manipulatie of interventie, PL is niet intrusief of speelt mee als pp
▪ Bv: koppelinteractie
▪ Welke interacties bepalen tevredenheid, hoe ziet een goeie relatie eruit
Kritieken op de sociale psychologie
- Reductionisme
▪ Te weinig rekening houden met alle niveaus
▪ Labo onderzoek wereldvreemd -> ecologische validiteit?
- Positivisme
▪ Niet-kritische acceptatie van wetenschappelijke methode als enige manier om echte kennis te hebben
▪ Weinig oog voor context en unieke menselijke eigenschappen
. Negeert de complexiteit van de mens
▪ Sociale psychologen bestuderen eig zichzelf -> kunnen nooit helemaal objectief zijn ->
wetenschappelijke methode kan nooit perfect gebruikt worden
Ethiek*
- Meeste van belang bij experimenten maar kan ook bij alternatieve methodes
- 1. Bescherming tegen schade (fysiek welzijn)
▪ Maar wat is ‘schade’ -> zeggen dat ze iets slecht hebben gedaan is ook niet leuk om te horen
- 2. Respect voor privacy
- 3. Misleiding gebruiken
▪ Is vaak nodig voor het onderzoek
▪ Alternatief zonder misleiding: role playing
- 4. Informed consent
▪ Doen rijwillig mee, weten wat gevraagd wordt
- 5. Debriefing
▪ Meer info over het experiment en het doel ervan achteraf
▪ Misleiding verantwoorden
Data en analyse *
- Internet nieuwe bron van dataverzameling
- Type van analyse afhankelijk van
▪ Type van data
▪ Methode gebruikt om data te verkrijgen
▪ Doel van het onderzoek
Kwantitatief
- Veel info uit kwantitatieve data -> verkregen door statistieken
- t-test: statistische significantie van een effect testen (zie figuur p17)
▪ Met gemiddelde en standaarddeviatie
. Groot verschil in gemiddelde van de 2 groepen
. Kleine variantie per groep
▪ Hoe groter t -> hoe grotere verschillen tussen de groepen ivm binnen de groepen
- Statistische significantie: de kans dat het onderzochte effect of een groter effect voorkomt is kleiner dan 1/20
▪ p waarde van 0.05 of kleiner
- Correlatie: mate van samenhang (pos, neg, 0)
Kwalitatief
- Discours analyse: interpretatie in context is belangrijk
4