NEUROPSYCHOLOGIE
Hoofdstuk 1: inleiding
1.2 Inhoud
= onderdeel van de neurowetenschappen: neuroanatomie, neurofysiologie, neuropathologie, …
Neuropsychologie bestudeert: de relatie tussen het functioneren van het brein en het menselijk gedrag,
emotie en cognitie, dit zowel bij gezonde personen als bij personen met hersenbeschadiging.
Hoofdstuk 2: omschrijving en beknopte historiek van de neuropsychologie
Vrij jonge wetenschap: jaren 50 van vorige eeuw.
Bestudeert de relatie tussen de hersenfunctie en het gedrag.
De centrale focus: de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis over menselijk gedrag, gebaseerd op het
functioneren van het menselijk brein.
2 takken:
Experimentele/ cognitieve neuropsychologie Klinische neuropsychologie
Focus: hoe cognitieve functies of mentale Focus: gericht op de diagnostiek en rehabilitatie
processen (bv aandacht, taal) verlopen en van de gevolgen van hersenbeschadiging.
aangestuurd worden door de activiteit van de Na de beschadiging van de hersenen kunnen
hersenen stoornissen ontstaan.
Mentale processen en hun deelcomponenten 3 stoornisgroepen:
worden bestudeerd op 2 niveaus: 1. primaire neurologische stoornissen
1. structureel: gericht op welke deelcomponenten Bv hemiparese (stoornis in de sensibiliteit
complexe mentale processen zijn samengesteld Bv hemianopsie (gezichtsveldstoornis)
en welke onderlinge relatie deze 2. hogere functiestoornissen /
deelcomponenten vertonen neuropsychologische stoornissen
2. dynamische/ temporeel: gericht op de vraag Bv afasie (taalstoornis)
hoe mentale processen in de tijd verlopen Bv neglect (aandachtsstoornis
Bv amnesie (geheugenverlies)
3. psychologische stoornissen
(veranderingen in gedrag, persoonlijkheid, …)
2.3 Beknopte historiek van neuropsychologie
2.3.1 De oudheid= hart- versus hersenhypothese
Waar zit de motor van ons menselijk handelen?
- Hart
Empedocles: het hart is de bron van alle menselijke gedrag
Aristoteles: alle mentale processen w gestuurd vanuit het hart, want het hart is warm en actief en
de hersenen fungeren als een soort radiator om het bloed te koelen
- Hersenen
Plato
Hippocrates
Galen
Ze hadden het bij het rechte eind, maar omwille van foutieve redenen
2.3.2 18e - 20e eeuw: lokalisationisme versus holisme
Hoe controleren de hersenen ons gedrag?
1
,2.3.3 Lokalisationisme of de lokalisatieleer
Specifieke cognitieve functies zijn gelokaliseerd op één specifieke plaats in de hersenen.
Als een hersengebied dat samenhangt met een specifieke cognitieve functie beschadigd is, zal deze
functie bijgevolg uitvallen.
Er is geen ander hersengebied dat dezelfde functie heeft en de rol kan overnemen
2 belangrijke lokalisationisten: Gall en Spurzheim introduceerden de frenologie:
Bepaalde hersengebieden werden gecorreleerd met specifieke aspecten van het gedrag. Tientallen
afzonderlijke functies (bv taal, ruimtelijk inzicht, agressiviteit) werden gelokaliseerd op een specifieke
plaats in de cortex, die tot dan toe beschouwd was als een beschermend laagje.
Gall: De hersenen gedragen zich als spieren: de toegenomen grootte van een specifiek hersengebied
weerspiegelde een toegenomen functie van dat gebied.
- Bij iemand die over een uitzonderlijk geheugen beschikte, moest dus ook het overeenkomstige
hersengebied heel groot zijn. Dit resulteerde in vervorming van de schedel of bult.
- Het omgekeerde: holtes in de schedel werd veroorzaakt door zwak ontwikkelde onderliggende
hersengebieden.
Via cranioscopie deden ze aan persoonlijkheidsonderzoek. Ze tasten schedels af en zochten naar
keiharde knobbels en holtes om moeilijk meetbare gedragingen te voorspellen.
2.3.4 Het holisme
Cognitieve functies zijn niet gelokaliseerd op één specifieke plaats in de hersenen, maar verspreid
verdeeld over de hele cortex.
De hersenen werken als een eenheid, een globaal geheel bij het tot stand brengen van een cognitieve
functie.
Bij beschadiging van een deel van de hersenen kunnen de intacte hersengebieden compenseren
voor eventuele aangetaste functies.
Flourens en Goltz: obv hun experimenten waarbij ze letsels toebrachten in de hersenen van dieren en
vervolgens het effect op het gedrag van dieren bestudeerden.
Ze concludeerden dat het cerebrum globaal functioneert en dat er dus geen sprake zou zijn van
lokalisatie van bepaalde functies ter hoogte van de cortex.
Ferrier: suggereerde dat deze resultaten eerder wezen op de lokalisatie van sensorische en motorische
functies in bepaalde hersengebieden.
Fritsch en Hitzig: sloten zich aan bij het idee van Ferrier. Dit deden ze door aan te tonen dat de frontale
cortex van honden essentieel was om een normale motoriek te kunnen produceren.
2.3.5 Bewijskracht voor beide visies
Nieuwe evidentie voor lokalisatie werd gevonden door enkele vaststellingen bij afasiepatiënten.
Broca: had een patiënt die niet meer kon zeggen, behalve ‘tan’, maar de gesproken taal wel begreep. Via
een autopsie van de hersenen: letsel in de linker frontale kwab
Aubertin, Marc en Gustave Dax: toonden aan dat de linker hemisfeer de dominante hemisfeer is.
Wernicke: was het niet eens met deze strikte lokalisatie van de taalvermogens. Hij zag patiënten die
vloeiend konden spreken, maar de gesproken taal niet begrepen. Hij stelde vast dat deze mensen een
2
,letsel hadden in de linker temporale kwab. Hij concludeerde dat er meerdere taalcentra bestaan die
onderling met elkaar verbonden zijn en samenwerken om taal te produceren.
Taalstoornissen kunnen ook ontstaan zonder dat een taalcentrum beschadigd is, maar doordat een
verbinding tussen twee centra beschadigd is.
Een strikte lokalisatie van de taalfunctie blijkt dus niet de juiste te zijn.
Onderzoek van patiënten met kogelverwondingen ter hoogte van het hoofd na de eerste wereldoorlog,
leidde tot het opstellen van gedetailleerde kaarten van de hersenen. Door een nauwkeurige analyse van
de uitvalsverschijnselen die deze patiënten met specifieke hersenletsels vertoonden, werden allerlei
functies gelokaliseerd.
Rond 1930 ontstonden opnieuw opvattingen die diametraal tegenover de lokalisatie-opvattingen stonden.
Karl Lashley en Shepard Ivory Franz: deden onderzoek naar de neurale basis van het geheugen. Ze zetten
experimenten op waarbij proefdieren een bepaalde taak moesten leren. Vervolgens onderzochten ze het
effect van letsels op de mogelijkheid om het geleerde gedrag te blijven uitvoeren.
Hierbij bleek dat de lokalisatie van het letsel niet zoveel uitmaakte maar wel de grootte van het letsel. Ze
merkten dat het aangeleerde gedrag pas verdween nadat een bepaald percentage van de hersenschors
verwijderd werd. Blijkbaar was de aangeleerde vaardigheid fijn verdeeld over het gehele schorsoppervlak.
Sluit aan bij eerder onderzoek van Flourens en Goltz
Dit leidde tot het formuleren van 2 principes:
1. ‘the Law of Mass Action’= het brein functioneert als één geïntegreerd geheel. Alle
hersengebieden zijn dus samen actief bij het tot stand brengen van een cognitieve functie.
2. ‘the Law of Equipotentiality’ = verschillende gebieden in de hersenen hebben identieke functies
Equipotentialiteit Strikte lokalisatieleer
De grote rechthoek stelt de cortex voor.
Elk abstract symbool vertegenwoordigt een cognitieve functie.
De gearceerde grijze zone (linksboven) beeldt een letsel in de cortex uit.
Bij lokalisationisme is er slechts één gebied dat instaat voor het vermogen de aandacht selectief
te richten. Wordt dit hersengebied beschadigd, dan zal de persoon niet meer in staat zijn de
aandacht selectief te richten.
Bij Equipotentialiteit kan elk hersengebied elke functie opnemen, dus bij een beschadiging van
een bepaald gebied zal de functie overgenomen worden door een ander hersengebied.
Andere onderzoekers vonden dan wel weer specifieke stoornissen of ervaringen na stimulatie van de
hersenen van de patiënten.
Penfield: slaagde erin om door middel van elektrische stimulatie in de temporale lob van patiënten met
epilepsie, specifieke geheugenassociaties (bv bekende personen uit de omgeving) op te roepen. Bij
stimulatie in andere hersengebieden konden patiënten deze bekende persoon niet oproepen.
Dit lijkt er dus op te wijzen dat specifieke geheugensporen dus toch gelokaliseerd zijn op specifieke
plaatsen in de hersenen.
In de 20e eeuw zien we een aanzet tot het zoeken naar een evenwicht tussen lokalisationistische en
holistische opvattingen. Men raakt er geleidelijk over eens dat bepaalde hersengebieden specifieke
gedragscomponenten genereren, maar elk complex gedrag ontstaat uit de hersenen als één geheel.
Hoofdstuk 3: enkele basisprincipes van de werking van het brein
3
, 3.2 Het proces van bedraden … Breinarchitectuur
Bij de geboorte zijn er al meer dan honderd miljard neuronen aangemaakt. Het eerste levensjaar is een
belangrijke periode voor de ontwikkeling van het brein. De meeste neurale verbindingen tussen de cellen
ontwikkelen zich de eerste levensjaren op basis van ervaringen die het kind opdoet. Neuronen zenden
elektrische signalen om te communiceren met elkaar en zo kan er info tussen hersencellen worden
uitgewisseld. Per seconde maakt een baby 700 nieuwe neuronale verbindingen aan.
Synaptigenesis = het maken van nieuwe verbindingen tussen hersencellen
Deze verbindingen vormen circuits en worden de basis van het brein. Circuits en verbindingen verspreiden
zich op een hoog tempo en worden versterkt door meervoudig gebruik. Verbindingen die meer gebruikt
worden, worden sterker en permanent. = myelinisatie = waarbij veel gebruikte verbindingen tussen
hersencellen meer myeline ontwikkelen en de overdracht van info bijgevolg sneller en makkelijker gaat.
Verbindingen die minder gebruikt worden, verdwijnen door een normaal proces = synaptic prunning. Veel
gebruikte circuits creëren bliksemsnelle wegen voor neurale signalen om te reizen door de regio’s van het
brein.
De eerst gevormde, simpele circuits bieden een fundament voor de meer complexe circuits om later op te
bouwen. Doorheen dit proces vormen neuronen sterke circuits en verbindingen voor emoties, motorische
vaardigheden, gedragscontrole, logica, taal en geheugen gedurende de eerste kritieke periode van de
ontwikkeling. Door herhaaldelijk gebruik worden deze circuits efficiënter en verbinden sneller met andere
gebieden van het brein. Deze verbindingen zijn noodzakelijk want voor alle cognitieve functies is een
samenwerking tussen verschillende hersengebieden vereist. Je kan geen bepaalde vaardigheid hebben
zonder de steun van andere. Zo zijn bij het spreken verschillende regio’s van het brein betrokken. Circuits
ontstaan in specifieke regionen van het brein, maar verbinden verschillende regio’s met elkaar =
neuronale netwerken. Wat eerst komt, vormt het fundament voor wat volgt.
Dat verklaart waarom het zo lastig is om een vaardigheid af te leren. Hoe vaker een verbinding
gebruikt wordt, hoe steviger die wordt. Reeds aanwezige synaptische structuren kunnen sneller
en energie-efficiënter geactiveerd worden dan dat nieuwe structuren aangemaakt kunnen
worden.
3.3 … en herbedraden. Neuroplasticiteit
Het brein is plastisch: het verandert fysiek gedurende heel je leven
Wanneer neuronen samen vuren, vormen ze onderlinge verbindingen. In de loop der tijd leiden de
verbindingen die zijn ontstaan door het vuren tot herbedrading in het brein.
De ontwikkeling van het brein is dus gebruiksafhankelijk: er vinden specifieke veranderingen
plaats in het brein als reactie op herhaaldelijk invoer of patronen.
= neuroplasticiteit = verwijst naar hoe netwerken in de hersenen veranderen door organisatie en
reorganisatie als reactie op ervaring en sensorische stimulering.
Aantal vormen van neuroplasticiteit:
1. Ervaringsonafhankelijke plasticiteit:
- Geen externe stimulatie nodig genetisch gestuurd proces
- Identiek voor alle mensen (denk maar aan de groei van de typische structuren van de menselijke
hersenen die bij iedereen ongeveer gelijk is)
2. Ervaringsverwachte plasticiteit
- Genetisch gestuurd + externe stimulatie
4