Klinische Neurologie – De Deyn
Inleiding neurologie en soorten neurologische aandoeningen
G00-G09 Ontstekingsprocessen van centraal zenuwstelsel
G10-G13 Systeematrofieën die primair het centraal zenuwstelsel aantasten
G20-G26 Extrapiramidale aandoeningen en aandoeningen met abnormale bewegingen
G30-G32 Overige degeneratieve ziekten van zenuwstelsel
G35-G37 Demyeliniserende ziekten van centraal zenuwstelsel
G40-G47 Aandoeningen met episodisch en paroxismaal verloop
G50-G59 Aandoeningen van zenuwen, zenuwwortels en zenuwplexus
G60-G64 Polyneuropathieën en overige aandoeningen van perifeer zenuwstelsel
G70-G73 Ziekten van neuromusculaire overgang en spieren
G80-G83 Cerebrale paralyse en overige paralytische syndromen
G90-G99 Overige aandoeningen van zenuwstelsel
Korte opfrissing neuroanatomie
Structuur van het Zenuwstelsel
Centraal ZS: hersenen en ruggenmerg/ medulla spinalis
Perifeer ZS: ganglia en perifere zenuwen
Hersenen: grote hersenen (cerebrum), kleine hersenen (cerebellum), tussenhersenen (diencefalon),
basale kernen, hersenstam (mesencefalon, pons, medulla oblongata)
Ruggenmerg
somatotopie
Bloedvoorziening ruggenmerg
- Segmentale innervatie
- 31 paar spinale zenuwen
- Elke zenuwwortel ontvangt sensibele informatie van een specifiek huidgebied: dermatoom
1
, - 50% overlap
Cervicale plexus ZELF WAT OPZOEKEN
Plexus brachialis
Plexus lumbalis
Plexus lumbosacralis
Zenuw-spier interactie: NMJ
Klinisch neurologisch onderzoek
Inleiding
Een goed neurologisch onderzoek begint met een zorgvuldige klinische anamnese.
Anamnese = zeer belangrijk → er is al veel af te leiden uit het verhaal van de patiënt
Het geeft duidelijk een richting waarin je moet gaan onderzoeken.
Beoordeel: de articulatie van de patiënt, de inhoud van de spraak, en de algehele mentale status
Inspecteer: de gelaatstrekken van de patiënt, gezichtsbeweging, en let op eventuele asymmetrie. Let
op de oogbewegingen van de patiënt, het knipperen, en de verhouding van de palpebrale fissuren tot
de iris, kijk uit naar en- of exophthalmos.
Observeer: hoe de patiënt speeksel slikt en ademt. Inspecteer de houding en kijk uit naar tremoren of
onwillekeurige bewegingen
De voorgeschiedenis en voorafgaande observaties richten de aandacht op specifieke symptomen,
motorische of sensorische systemen, hersenzenuwen, of hersenfuncties. Als de voorgeschiedenis een
spinale laesie suggereert, test dan zorgvuldig elk dermatoom voor een sensorisch niveau. Als de
voorgeschiedenis een cerebrale laesie suggereert, benadruk dan tests voor geheugen, afasie, apraxie,
en agnosie.
2
,3
, Domeinen binnen het klinische onderzoek
1. Mentale status
Folstein Mini-mental status exam (MMSE)
Dit is een screeninginstrument dat wordt gebruikt om de cognitieve achteruitgang bij dementie te
volgen. Het wordt sinds 1975 op grote schaal gebruikt en de toediening neemt 5-10 minuten in beslag.
Het is een beperkt testinstrument (op 30 punten → 30 op 30 = geen problemen, 15 op 30 = al wat
meer problemen). Dit onderzoek is niet geschikt om een diagnose te stellen, maar kan worden gebruikt
om de aanwezigheid van cognitieve stoornissen aan te tonen, bijvoorbeeld wanneer dementie of
hoofdletsel worden vermoed. Mensen uit verschillende culturele groepen of met een lage intelligentie
of opleiding kunnen slecht scoren op dit onderzoek als er geen cognitieve stoornissen zijn, terwijl goed
opgeleide mensen goed kunnen scoren ondanks cognitieve stoornissen.
(in volgorde van belang)
1. Level of alertness, attention and cooperation
Testen op concentratie van de patiënt bij simpele taken zoals bv. de maanden achterstevoren
opnoemen, korte woorden voor- en achterwaarts spellen.
2. Orientation for time, place and person
Vragen naar de naam van de patiënt, de locatie en de datum
3. Speech and language
Spontane spraak: Let op de vloeiendheid van de patiënt, inclusief zinslengte, snelheid en overvloed
van spontane spraak. Let ook op tonale modulatie en of er parafasische fouten (ongepaste substitutie
van woorden of lettergrepen), neologismen (niet-bestaande woorden), of fouten in de grammatica
aanwezig zijn.
Begrip: Kan de patiënt eenvoudige vragen en commando's begrijpen? Het begrip van de grammaticale
structuur moet ook worden getest
Benoemen: Vraag de patiënt enkele eenvoudige (pen, horloge, stropdas, enz.) en enkele moeilijkere
(vingernagel, riemgesp, stethoscoop, enz.) voorwerpen te benoemen
Herhaling: Kan de patiënt losse woorden en zinnen herhalen (een standaard is "geen mitsen en
maren")?
Lezen: Vraag de patiënt enkele woorden, een korte passage en de voorpagina van de krant hardop te
lezen en test het begrip.
Schrijven: Vraag de patiënt zijn naam te schrijven en een zin te schrijven.
4. Memory for immediate, recent and remote events
Recent geheugen: Vraag de patiënt om zich na een vertraging van 3 tot 5 minuten drie voorwerpen of
een kort verhaal te herinneren. Zorg ervoor dat de informatie is geregistreerd door de patiënt te vragen
deze onmiddellijk te herhalen voordat de vertraging wordt gestart. Zorg voor afleiding tijdens de
vertraging om te voorkomen dat de patiënt de items herhaaldelijk herhaalt.
4