Werowi
3. BEGRIPSVORMING
Communicatie is belangrijk om kinderen te
begeleiden in hun denkontwikkeling
Onderscheid tussen aanbrengen nieuwe
begrippen en spelen met gekende
begrippen.
1. THEORETISCHE: SOORTEN
BEGRIPPEN
1. Begrippen kunnen meerdere betekenissen hebben
- Groot huis: hoog, volume, opp, …
- Veel: aantal, inhoud, omvang, …
2. Begrippen verwijzen naar iets
- Voorwerp: boom, huis, schooltas, …
- Functie: om te naaien, in de keuken gebruiken, …
- Eigenschap: rond (vorm), blauw (kleur), …
- Relatie: groter, kleinste, naast, meer dan …
3. Functiebegrippen: spelen met functie wisselingen
- Keukengerei kunnen we gebruiken om te koken maar ook om wtaer te
scheppen, dieren voederen, …
- Bouwsteen kun je bouwen, timmeren, …
De meeste begrippen hebben betrekking op eigenschappen of kenmerken.
Kwantitatieve: hoeveelheid
Kwalitatieve: eigenschappen die je niet kan kwantificeren. Zoals : groot, klein, scherp,
vol, …
Absolute begrippen: blijven in alle omstandigheden hetzelfde zoals rond, rood, …
Relatieve begrippen: vergelijking berust op de gemaakte afspraken zoals groot, kort,
veel, …
Subjectieve begrippen: begrippen die geformuleerd worden op besis van voorkeur of
mening.
Waarneembare begrippen: meteen herkenbaar door 1 of meerdere zintuigen te
gebruiken.
Niet- (direct) waarneembare begrippen: niet meteen herkenbaar door 1 of meerdere
zintuigen te gebruiken.
, Werowi
2. NIEUWE BEGRIPPEN VERWERVEN EN INOEFENEN
o Begrippen worden niet aangeleerd -> ervaren
o Eigen lichaam, concrete 3D materialen
o Via axploreren en manipuleren zullen kinderen actief leren
o Voorzie een rijk aanbod
o In deze handelende fase (actieve beleving) observeren we de kleuters. -> luister
welke begrippen spontaan gebruikt worden. Verwoord wat ze doen zonder het spel te
storen.
De 4 Fasen in begripsvorming:
1. Visueel discrimineren: een kleuter ziet dat een geel en een blauw voorwerp niet
dezelfde zijn (maar kan deze nog niet benoemen)
2. Passieve kennis: kinderen kunnen correct handelen op basis van een gekregen
opdracht maar kunnen het begrip nog niet verwoorden. Pas als het kind de opdracht
meermaals correct uitvoert in verschillende contexten, kan je besluiten dat het begrip
passief verworven is. 1x juist zegt weinig.
3. Actieve kennis: kinderen verwoorden een begrip correct en actief in de juiste situatie.
(Idem fase 2, bij 1X juist zegt weinig)
4. Abstraheren: gaandeweg leren ze de begrippen toepassen in allerlei situaties om zo
de begrippen te kunnen hanteren in nieuwe situaties. Ze leren ook dat begrippen
symbolische kunnen worden aangeduid.
Bv: ‘tussen’ -> er staat iets of iemand
langs beide kanten. Eens de def.
Gevonden is zoek je manieren om het
begrip eigen te maken bij de kleuter.
Laat hen het begrip ervaren door eigen
lichaam of eventueel concreet (3D)
materiaal.